DE KLEINE STEDEN
Onder de steden, die hier als kleine beschouwd worden, bevinden zich eenige, die dit slechts zijn in vergelijking met de drie groote, doch in zich zelf geenszins geringe uitgestrektheid bezitten. Steden als Utrecht, Groningen, Haarlem, Leiden, Maastricht, Arnhem, wier bevolkingen de honderd duizend overschreden hebben, of dit weldra zullen doen, kunnen niet als klein omschreven worden. En wat schoonheid van aanleg en bouw betreft, bezitten zij in vele gevallen niet alleen positief even veel als hare grootere zusters, doch relatief kunnen zij haar wel eens overtreffen.
Het zelfde kan zeer zeker gezegd worden van de kleinere en inderdaad kleine steden, zulke als Delft, Leeuwarden, Doc-kum, Hattem, Zwolle, Breda, Alkmaar, de steden langs de Noord-Hollandsche Zuiderzeekust, Amersfoort, Middelburg, Zierikzee, Sluis, Zutphen en vele andere, alle in zekere, vele in groote, sommige in buitengewone mate bekoorlijk.
Utrecht — het woord roept onmiddellijk voor den geest de lange, smalle grachten (de Oude en de Nieuwe Gracht) het water diep tusschen de hooge wallen, die echter lage kaden hebben voor de schepen, kaden, waarin hier en daar boomen staan, wier kruinen even uitkomen boven de straten óp den wal; de grachten dus, die men alleen te Utrecht vindt en op zich zelf genoeg zouden zijn om het karakter der stad te bepalen en overgetelijk te maken, indien daar niet ook nog waren de buitengewoon fraaie Plompetorengracht en de Drift, de oude Domkerk met den hoogen toren, de fraaie bolwerken en singels, de vele parken en ook de vervaarlijke massa van het moderne Spoorweggebouw. Een zeldzaam aantrekkelijke stad, rijk aan deftige oude behuizingen, die daar staan langs de voorname grachten, doch ook aan vele beminnelijke, enge straten en aan ongewoon gevormde pleintjes, rijk ook aan mooie plekjes, fijne doorkijkjes, bekoorlijke straatjes en curieuze steegjes. De Drift en de Plompetorengracht, hun weerga zou men elders vergeefs zoeken. Aan den eenen kant rijzen de deftige huizen uit het water van de smalle gracht, over welke hunne bruggetjes reiken naar de ééne kade aan de overzij do, langs welke even fraaie huizen in statige rij staan — een schoon geheel, eenig in zijn soort, dat den aanschouwer boeit en verrukt als weinig andere stadsgezichten. Weinig minder schoon zijn de Oude en de Nieuwe Gracht met hare dubbele kaden, beheerscht door den Domtoren, dien men in
27