gere geslachten (en hier ook de natuur) hebben zoo overvloedig schoonheid geschapen, dat alle op haar gepleegde aanslagen haar niet hebben kunnen doen te gronde gaan. Zoo is dan ook de lijst van bosschen en duinen om de stad nog altijd bekoorlijk en achter alles is daar de zee in haar overgankelijke majesteit.
Men moet oorden als Wassenaar, Scheveningsche Boschjes en Zorgvlied beschouwen zooals zij nu zijn en niet vragen: hoe was het daar voorheen? Want ongetwijfeld is er iets moois in de vrij wijd uiteen liggende, meestal goed gebouwde, redelijk groote landhuizen, met hunne wel-verzorgde, van bloemen overvloeiende tuinen en met rozen behangen hagen, tegen een achtergrond van en omringd door hoog, statig geboomte. Hierin verschilt Nederland veel met landen als Engeland en Frankrijk, waar de tuinen van kasteelen en landhuizen verscholen liggen achter muren, die, als zij oud zijn en overhuifd door het geboomte van den hof, dien zij verbergen, soms wel een eigenaardige bekoring bezitten, maar niettemin den voorbijganger geen blik in tuinen en parken gunnen. In ons land komen zulke muren weinig voor en de tuinen liggen open, zoodat ook de wandelaar aan het genot, dat zij schenken, zij het in bescheiden mate, deel heeft. Aangenaam wandelen is het dus wel in de goed aangelegde villaparken, waar niet slechts enkele meters grond de van luttele tuinen voorziene huizen scheiden. En dan is het beste, niet te vragen, of niet in zqn herinnering terug te roepen, hoe het daar in het verleden is geweest, toen in de uitgestrekte bosschen, met hunne stille waterpartijen, heilige rust heerschte, die als balsem was voor den in eerbiedigen deemoed dolenden mensch.
Aldus aanvaardende den toestand, zooals hij nu eenmaal geworden is, vindt en waardeert men ook nu nog schoonheid, zij het ook een andere en minder verhevene. Hetgeen geweest is, keert niet terug. Wrokken om de veranderingen, die voltrokken werden, brengt geen baat. Het eenige, dat den gevoeligen en begrijpenden mensch overbluft, is: aandeel te nemen in den strijd voor het behoud der ongerepte, of slechts ten deele aangetaste schoonheid, die ons land gelukkiglijk nog in belangrijke mate bezit.
26