I
hier alles. Al ware Rotterdam „a howling wilderness”, dan nog zou het, dank zij de rivier, wat er bij behoort, wat er op en bij geschiedt, een schoone stad wezen. Zij is dit echter geenszins. Want ook hier neemt men het merkwaardige verschijnsel waar, in dit land alom vast te stellen, dat, welke veranderingen er ook mogen geschieden, wat er ook gewijzigd of vernietigd moge worden, de ziel der stad, of des dorps, blijft onverwoestbaar. Wat er gedempt, gebroken, gesloopt, verwrongen, misbouwd moge zijn, het Rotterdam van nu is als het Rotterdam van voorheen. De geest is gebleven. De oude sfeer van ongekunsteldheid, eenvoud, werkzaamheid, hartelijke opgewektheid heerscht onverstoord en verleent de van veel luister beroofde stad een bekoring, die het verblijf binnen hare muren aantrekkelijk, de herinnering aan haar tot een genoegen maakt.
Geheel verschillend van de twee haven- en koopsteden, Amsterdam en Rotterdam, is ’s Gravenhage, de feitelijke hoofdstad des lands, wijl immers het Hoofd van den Staat, de Regeering en de Volksvertegenwoordiging hier hunne zetels hebben.
’s Gravenhage is nooit een stad, in den ouden zin des woords, geweest, daar zij geen vesting was en ook geen stadsrechten heeft bezeten. Het was eigenlijk wat men voorheen een „vlek” noemde. Een houten jachtslot was zijn begin; de graven Willem II en Floris V bouwden er het kasteel, dat men thans het Binnenhof noemt; daaromheen groepeerden zich de woonsteden van leden der hofhouding, soldeniers en wat dies meer zij, en deze verzameling werd de kern der stad, wier naam haar oorsprong duidelijk doet kennen. Er is iemand geweest, die ’s Gravenhage het grootste en schoonste dorp van Europa noemde en geheel mis heeft hij het niet gehad. Want hoewel het aan dichte bebouwing, winkelstraten, nauwe straten, stegen, sloppen en wat verder der stad eigen is, niet ontbreekt, zoo is er toch iets, bezwaarlijk te omschrijven, dat ’s Gravenhage anders doet zjjn dan andere steden, ruimer, luchtiger, landelijker.
Het schoonste gedeelte van hetgeen nu maar de oude stad zal genoemd worden, is het Binnenhof en zijne omgeving. Ongerept is het oude slot niet gebleven. De 13de-eeuwsche ridderzaal werd in den loop der tijden zeer gehavend; er werden allerlei bouwsels tegen aan geplakt, de torens werden misvormd en eindelijk werd de groote zaal, gebezigd voor de
23