boog en knieën sloeg, en na zijn recital met groote virtuositeit een geplooid stuk papier allerlei vormen gaf, die hij in dichtvorm aankondigde; de laatste regels van het poëem luidden veelbeteekenend:
„En nou komt ’n Engelsch zoutvat,
„As je allemaal wat geeft, dan heb ik ook wat.”
Zijn zang-repertoire bestond uit twee burleske liederen; van elk hunner volgt hier het eerste der zeer talrijke coupletten:
Ja, liegen kan ik niet
En de waarheid ook niet spreken — ja!
Ik bin ’n heele piet,
Als ’n dominee kan ik preeken — ja!
Mijn tong is als een lapje,
Drie woorden spreek ik niet goed,
Ik hou me dom al voor ’t grapje,
Want liegen kan ik goed.
Zonder beenen kan ik loopen,
En warreme kan ik me zonder vuur,
Voor ’n cent ’n huis te koopen,
Ik loop naar Japan in ’n uur.
Twee oliekoeken,
Die waren zoo komiek,
Die gingen bezoeken Een pannekoek lag ziek.
En ’n hard oubakken brood,
Dat lachte zich half dood
En toen kwam d’r ’n Engelsche bokke,
Die zei: ik zal hier gauw de heele boel opslokke.
Een andere zanger was Napoleon — een schraal manneke in een lange, vaal-bruine jas. Hij zong onophoudelijk, met bibberende stem, een lied, waarin het droevig lot van den Corsicaan werd behandeld en bejammerd:
„Napoleon, waar is uw grootheid gebleven?”
Er waren nog andere dienaren en dienaressen van Terpsichore en Polyhymnia, doch van geringere allure dan de hier vermelde. Maar er was ook een discipel van Euterpe, of beter wellicht: van Erato, en geen geringe: Meijer de Rijmer, de Amsterdamsche straatfiguur bij uitnemendheid. Een vrij hooge gestalte, een lange grijze baard, een fluweelen baret
5i