De bouwers loopen af en aan,
Dragen de kalk en lengen ze aan.
Ze kloppen de houten En klinken de bouten,
Stapelen metselend steen op steen, Zetten de lompe Huizen-klompen,
Rijgen de straten aan-één.
De bouwers loopen heen en weer, Beklimmen den steiger, bestijgen de leer, Zij plaatsen de deuren En voegen de scheuren,
Vormen de daken, leggen de lei,
Deelen in brokken De menschen-hokken,
Zetten de huizen in rei.
De bouwers klimmen naar omhoog En kronen hun werk met koepel en boog En dekken met kleuren Kozijnen en deuren.
Verlaten hun maaksel, de trotsche huizen, Ze kijken een keer En keeren niet weer Maar kruipen in hun kluizen.