Wij gravers graven Keel den dag,
Van s morgens dat de zon ons zag Tot dat zij gaat ter ruste.
Wij staan gebogen op het land,
En gloeien in den zonne-brand En weten niet van rusten.
Wij graven met spa en scheppen met schop En smijten hoog de kluiten op En staan in kou te zweet en.
Wat worden onze lijven stram,
Die dag dan nooit een einde nam ?
We snakken naar de keeten.
Wij graven en slaven aan polder en dijk, Wij plassen en stappen in modder en slijk En graven ons eigen kuilen.
Wij graven tot wij zijn verbruikt,
Totdat de Dood onz’ oogen luikt,
W’ in laatste groeve schuilen .. .
/