Het was nog wat vroeg,
Maar de zon was al op,
Het weertje dat was er zoo mooi. Wat vedertjes droeg En geluid in de krop Kwam zingend uit nest en uit kooi.
Een droomende knaap Kwam z’n kamertje uit,
En kreeg er een zoen van de zon,
En weg was zijn slaap En met vroolijke fluit Bezong-ie het moois wat-ie kon.
Hij zong er een wijsje Van wei en van gras,
Van kleurige, fleurige dingen.
Hij zong als een sijsje Dat, blijde, al was
Voor broedende gaai aan het zingen.
Zoo floot hij er lustig .Zijn liedeke uit,
Zoo lustig van hart en van zinnen. En werd toen heel rustig En borg zijn fluit . . .
En liep een fabrieks-poorte binnen.