Het heele straatje was vervuld Van blonde zonne-weelde,
Die trilde en die speelde,
En dak en venster had verguld.
En ramen stonden open,
In kamers stroomde zomer-lucht, Naar buiten kwam wat huis-gerucht Een poes kwam aangeslopen,
Zoo zacht op zijë slofjes,
Zij nam een bad op vensterbank, Kneep eens ’r oogjes toe, tot dank, En keek naar zonne-stofjes.
Dan kwam er een brutaaltje,
Een trippel-beentje, krummel-klein, Die plaste in den zonne-schijn En greep er naar een straaltje — Het babbelde een praatje En keek er naar een vliegje vlug, Dat danste heen en kwam terug — ’k Zag nooit zoo mooi het straatje.