Het zonnetje vroolijkt aan klaar-blauwe lucht En brengt er de stad aan het lachen.
En vult er de straten met feest van gerucht Van menschen die praten en lachen.
De menschen zij doen er zoo wonder-verheugd, Alsof er wat moois ging gebeuren;
Zoo glanzen de oogen, zoo stralen, van vreugd, De blijde gelaten die kleuren.
En huizen en straten, zij léven in zon I Met goud overstroomd zijn de boomen.
De stad is zoo frisch of in jongende bron Ze plassend een bad had genomen.
Een juichende lust heeft ons wezen vervuld,
Nu wakkert de druiligste droomen.
We smaken, en raken niet uitgesmuld,
De eerste dag zon van de zomer!