Die eerste-steenlegging vond plaats op Donderdag C Ijar 5431 (17 April 1671), ten 3 uur’s namiddags, onder grooten toevloed van volk. Bij deze gelegenheid werd bepaald, dat voor elk der vier bovengenoemden op den verj aardag dezer handeling een bijzonder gebed (miesjeberach) en na hun dood telkens op Sjabbat Nachamoe (den Sabbat volgende op 9 Ab) de Ilasjkabah (gebed voor de zielerust) zou uitgesproken worden.
De offeriug bij de eerste-steenlegging bedroeg / 1042:15.
Ten einde het werk met kracht voort te zetten, was echter spoedig eene derde finantiëele tegemoetkoming noodig. Daartoe werd door het gemeentebestuur op 22 December 1671 eene inschrijving geopend. De in te schrijven bijdragen zouden niet behoeven geschonken, maar slechts voor 10 jaren geleend te worden. Na dien tijd zouden al de bijdragen moeten teruggegeven zijn. Het totaal van het ingekomen bedrag dezer rentelooze leening was ƒ 28,64 0 53).
Met lust werd het werk aangevangen. Gedurende eenigen tijd ging het voorspoedig vooruit, tot dat de gewichtige gebeurtenissen op staatkundig gebied aan de verdere voortzetting daarvan groote moeilijkheden in den weg kwamen leggen. De Eranschen waren in den oorlog, dien wij toen ook tegen Engeland voerden, tot bijna voor onze poorten voortgerukt (1672) en hadden overal de grootste ontsteltenis te weeg gebracht. Handel en nijverheid lagen stil, de kapitalen vloeiden niet meer. Bouwwerken en ondernemingen werden gestaakt. Onder zulke omstandigheden was het niet geraden, ja onmogelijk,