nen, wier namen op verschillend gebied nog met eere genoemd worden, verhoogen den luister der stad en het aanzien der gemeente 42). Het bezit en gebruik der in 1614 verkregen nieuwe begraafplaats worden van de belemmeringen, die daarop drukten, voor een deel ontheven 43). De buitenlandsche handel der gemeenteleden, door het bestuur dezer Stad bij elke gelegenheid krachtig in bescherming genomen, komt onze gewesten niet alleen ten goede, maat wekt ook den naijver van vreemde vorsten 44). Gesteund door den Magistraat, wordt hun de handhaving hunner gemeente-reglementen, een groot vereisehte vooral ten tijde der Sabbatiaansche dweeperij, vergemakkelijkt 45). Onder zulke vrij gunstige omstandigheden waren de Portugeesche Joden in staat, aan de zich meer en meer openbarende behoefte aan een ruimer bedehuis, in 1675 met eenige weelde te voldoen. En die behoefte bestond, zoo zeer zelfs, dat daardoor reeds groote moeielijkheden in de gemeente ontstaan waren, want het gebrek aan zitplaatsen had den dienst bij herhaling verstoord.
In 1670 vestigde een groot aantal gemeenteleden, met Chachara Isaac Aboab (de Fonseca) aan het hoofd de aandacht op die aangelegenheid. Deze Chacham leverde op 16 November van genoemd jaar eigenhandig eene daartoe strekkende petitie 46) bij Par-nassim 47) in, welke petitie door den invloed van het lid Isaac de Pinto gunstig ontvangen werd en het benoemen eener commissie tot het beramen van plannen voor een nieuw gebouw ten gevolge had. Deze commissie bestond uit: Isaac de Pinto, Samuel Vaz, David Salom de Azevedo, Abraham da Veiga, Jacob