Terwijl ik tot u spreek over de „Vlammende Jeugd” en de ouderen in haar gevolg, die de dragers zijn van de eer en den trots van ons volk, de dragers zijner waardigheid in eigen oogon en in de oogen der wereld en het pand van zijn onvernietigbaar-heid, gaan mijn gedachten uit naar die andere groepen van Joden, wier slagschaduw telkens viel over de regels van dit kleine geschrift: zij, die hun heil zoeken in de vlucht, op hope van veiligheid voor zichzelf en hun nageslacht.
Men mag niemand hard vallen wiens kracht niet toereikt voor het dragen van een last die hem te zwaar valt en een vleugje heldendom heeft men of heeft men niet. Maar men kan dezulken wel een vraag voorleggen. En die vraag is in dit geval deze: beseft ge niet dat een zelfvernietiging van het Jodendom mi, een massale vlucht uit het Jodendom, beteekent dat de oogmerken van het beestachtig geweld bereikt worden, dat dit overwinnaar blijft, zijn nederlaag en vernietiging ten spijt. En dat gij zijn hulptroep zijt bij zijn posthume triumf? Want wat gij beoogt is: de voleindiging van wat Hitler en zijn beulstrawanten zijn begonnen, maar wat hun niet gelukte omdat hun iarm niet ver genoeg heeft gereikt. Snijdt hun duivelsche spotlach, die door de wereldgeschiedenis zal schateren, u niet door de Joodsche ziel?
En een tweede vraag; Is dit uw trouw en uw eerbetoon aan de millioenen der gevallenen, gij, die slechts door een gelukkigen worp van het lot en door geen enkele verdienste, aan het verderf ontkomen zijt? Is dit uw trouw en uw eerbetoon aan de hecatomben der Joodsche martelaren aller eeuwen, die niet blindelings zijn afgemaakt, maar die de keuze hadden tusschen ondergang en veiligheid, — veiligheid zoo zij slechts verloochenen wilden, maar wier trouw den ondergang koos met de belijdenis van Gods onvernietigbare waarheid als laatsten ademtocht? En in hun ondergang is Israël levend gebleven, heeft het mét zijn eeuwige waarheid, keizerrijken en koninkrijken overleefd die thans onder het stof der geschiedenis bedolven liggen. Gij ontbloot het h oofd bij de graven van de gevallenen uit het verzet, — een valsche groet zoo ge aan het bloed van uw broeders en