bevolking klaarspelen, staat als een paal boven water. Het kerksche en Bijbelvaste Engeland, welks koning den titel voert van „Verdediger des Geloofs”, mag voor zich zelf uitmaken of het niet genoeg rechtstitel is dat het land Kenaan door God bij eede aan Israël als erfdeel beloofd is, het moet voor zich zelf weten of, door zijn trouwbreuk en zijn eigenbaat, dit beloofde land in de geschiedenis wellicht heeten zal: het land van Brlt-tanje’s geschonden belofte.
Wij gaan onzen weg in onzen harden wil tot zelfbehoud, in het rustig besef van het goede recht onzer zaak en van haar zuiverheid. Wij zijn niet op verovering uit; wij willen slechts leven. En wij weten, dat, naarmate onze armoede mindert, wij anderen rijker zullen maken instêe van hun iets te ontnemen. Wij gaan verder in het vast geloof dat, ondanks alles, de dag komen zal dat men van het Joodsche Palestina zal zeggen, met het oude woord:
„Stel dit te boek voor het verste geslacht en nieuwgeschapen volk zal loven God, want Hij heeft neergezien uit Zijn hoog heiligdom, de Heer, van den hemel sloeg Hij de aarde gade, om te vernemen der gekluisterden klacht, te ontboeien de kindren des doods, dat in Tsion den Naam van den Heer men verkondig’, Zijn lof in Jeruzalem."
NASCHRIFT.
Het was in het vroege voorjaar dat het bovenstaande werd geschreven, en ofschoon allengs met verschillende actualiteiten aangevuld, werd het ter perse gelegd vóór de spanningen in het Heilige Land zich ontladen in de huidige crisis. De lezer zal dit reeds hebben opgemerkt.
De schrijver is nochtans van meening dat zijn beschouwingen over het Palestijnsche vraagstuk daarom niet waardeloos zijn geworden, waar daarin de omstandigheden en oorzakelijkheden zijn geschetst die onvermijdelijk tot een crisis moesten voeren of... tot een capitulatie van den Joodschen levenswil. En evenmin was die crisis te verhoeden geweest door het achterwege blijven van het daadwerkelijk verzet der Joodsche gemeenschap in Palestina of zelfs van de — zekere Engelsche kringen niet onwelkome, — daden van terreur welke allerminst de instemming hebben van den nuchter en humaan den-
82