de Palestijnsche Siddoer1) „Palestijnscher” kan het al niet! We komen daar in ander verband op terug, evenals op hetgeen wèl, en principiëel, ook in de hier genoemde vrijzinnige gebedenboeken is weggelaten: de beden om herstel van den offerdienst. Doch daarmede zijn we op ander terrein: dat van de religieuze evolutie, een terrein dat door de onderlinge verhouding van reformisme en nationaal Jodendom niet bestreken wordt. Tenzij men als Zionist op het standpunt der uiterste rechterzijde staat. Maar naar de gangbare opvatting is het Zionisme in wezen de „scheiding van Kerk en Staat” in het Jodendom. Voor zoover dit dan, bij de wonderlijke! verwevenheid van het religieuze en het saeculiere in ons cultuurbezit, ooit even integraal mogelijk zal zijn als bij andere volken, Want dat we nu eenmaal altijd ènders zijn, behoort mede tot onze paradox....
* * ♦
In het bovenstaande hebben wij eenige speciale Joodsche aspecten van de controverse orthodoxe en vrijzinnige religiositeit aan het oog van den lezer laten voorbijtrekken. We mogen van dit onderwerp echter geen afscheid nemen zonder deze tegenstelling ook als algemeen-godsdienstig verschijnsel te beschouwen, iets te toonen van haar wijsgeerige en psychologische contouren, want dat is onontbeerlijk om in haar wezen door te dringen. Al zal die uiteenzetting wellicht al te summier moeten uitvallen.
In de korte inleiding tot dit hoofdstuk is de tegenstelling reeds geconstrueerd in termen, die haar karakter duidelijk laten uitkomen: conservatief en progressief, dogmatisch en vrijzinnig, statisch en dynamisch. Het wezenlijkst wordt zij benaderd met de woorden heteronoom en autonoom.
De heteronoom-geloovige (de „orthodoxe”) aanvaardt een geheel van leerstellingen, leefregels en ceremoniën, zonder zich tot aan de rede ontleende critiek gerechtigd te achten, als een metaphysisch dictaat, hem van buitenaf opgelegd; de autonome („vrijzinnige”) ontleent de verwerkelijking van de relatie tusschen den mensch en het boven-menschelijke aan het gedachten- en gevoelsleven van den mensch zelf — Gods Zijn als innerlijke bewustheid, catego-. rlsche imperatief en voor het verstand onbenaderbaar mysterie natuurlijk vooropgesteld. Maar dogma en rituaal toetst hij aan eigen critische rede; hij behoudt zich de vrijheid voor iedere interpretatie die hij als phenomeen van een bepaalden tijdgeest meent te onderkennen en dus als menschenwerk beschouwt, af te wijzen. Hij veroorlooft zich dit uithoofde van zijn meening dat niets Goddelijker in den mensch is dan zijn vermogen tot critisch denken!
Tegen dit aan eigen gemoed en geest ontleenen der religieuze
0 Siddoe • G«bedsorde.
38