het Westen, heeft dat immers niet gekund, hoe aarzelend en tegen heug en meug dit volgen ook is geschied en hoeveel krampachtigen weerstand uit eigen kring het had te overwinnen.
Men heeft, bij de beoordeeling van het streven in de 19e eeuw, om de Joodsche religiositeit los te maken uit de knellende banden van een minitueuze observantie en een overladen, al te vaak achte-looze, liturgische praktijk, te zeer uit het oog verloren, dat de i n k I e e d i n g, de uiterlijke gestalte van dit streven, in dien tijd wel bepaald moest worden door Aufklarung, rationalisme en emancipatorische tendenties, gelijk, zooals wij zeiden, alle geestelijke stroomingen naar de geestelijke structuur van hun tijd worden gemodelleerd, althans er door beïnvloed. Maar dat doet niets tekort aan het feit dat de „Reform”, op zijn eigen kreupele manier in zijn beste uitingen, ontegenzeggelijk óók een poging tot Joodsche zelfhandhaving, veelzins een getuigenis was eener fel-doorleefde Godsdrift en van een hunkering naar religieuze zuiverheid. Hij mag daarom, in zijn diepste wezen, gezien worden als een weer manifest worden van dien onderstroom die zich door de geheele geschiedenis van het Joodsche geestelijk leven beweegt; de diang van het hart dat tegen den leegen vorm en een al te kil intellectua-i lisme rebelleert, een antithese die teruggaat tot op den edelsten verschijningsvorm van Joodsche Gods- en wereldconceptie: het Profetisme. In later eeuwen ontmoeten we het conflict als den opstand van de naar God hunkerende ziel tegen de afgoderij van de Halacha, een verzet dat, in Kabbala en Chassadisme, in een oever-looze mystiek zichzelf verloor, maar die nimmer heeft opgehouden vernieuwend, zuiverend en bevruchtend te werken als ’Awoda Sje-belew.x) Dat de Joodsche vrijzinnigheid deel is van dezen onderstroom der vrije religiositeit en dus onmiskenbaar van een historisch Jodendom, is altijd door haar bestrijders niet of veel te weinig gerealiseerd.
Het a- en anti-nationale van de „Reform” was dus een door den tijdgeest gedetermineerde verschijningsvorm; het is geen essentiëel element ervan. Hóe positief hij in veel opzichten was, blijkt wel hieruit, dat de renaissance — in de 19e eeuw — van de tot Rabbijn-sche responsen-polemiek verdorde Joodsche wetenschap, voornamelijk het werk van de mannen van het „Liberale Jodendom” is geweest.
Naarmate nu voor de Joodsche gemeenschap de noodzakelijkheid om zijn nationale gestalte weer aan te nemen, duidelijker aan den dag trad en het Zionisme als eenige oplossing van het Joodsche vraagstuk i n steeds wijder kring werd aanvaard, werd ook de reform door de nationaal-Joodsche tendenties geïnfiltreerd; het groeide met den tijd mee en kon aan de dwingende realiteit
i) „Dienst des harten”.
36