geen beter woord voor al dit wanbegrip. Het is overigens jammer dat het zich-verdiepen in de arlequinades van de Nederlandsch-Israëlitisch Kerkgenootschappelijke geschiedenis van !vóór den den oorlog, zulk een wrangen nasmaak heeft; het zou anders bepaald amusant zijn.
Ook van Zionistische zijde bleef oppositie niet uit, waarbij wederom la note gaie niet ontbrak, toen eveneens exponenten der a-religiositeit zich als vurige kampioenen voor integraal ritualisme en een ongewijzigde en onverkorte liturgie ontpopten. Voor de praktijk waarvan ook zij natuurlijk „hun mannetjes” hadden! Het Jodendom-van-mijn-buurman was in ;deze controverse het summum bonum der strategie zooals men ziet. Toch was de tegenstand op Joodsch-nationale gronden allerminst zoo dwaas als van de „posjem ^-tout court. Want het Vrijzinnig Jodendom, of hier doen we inderdaad beter den historischen term Reform te gebruiken, heeft zijn verleden tot zijn last.
Het is, in den vorm waarin het zich anderhalve eeuw heeft gemanifesteerd, ontegenzeggelijk een product der emancipatie en heeft, in veel opzichten en gedurende langen tijd, den smaad van zijn geboortemerk in sterk assimilatorische tendenties getoond. Door de fictie, dat Jodendom alléén maar „godsdienst” was geworden, nadat de Joden als volwaardige staatsburgers (nebbisj!) waren erkend en dat, als consequentie daarvan, alle nationale kenmerken van liturgie en rituaal zichzelf hadden overleefd en moesten verdwijnen. Alles wat in gebedenboek en traditie aan Tsionsver-langen, aan Erets Jisraël of Jeruzalem, aan geloof aan da on-vernietigbaarheid van het volk en zijn herstel te bestemder tijd herinnerde, moest worden — en werd — geschrapt, „umgedeudelt”, „vergeestelijkt” of „veralgemeen-menschelijkt”. Dit laatste geschiedde vooral met het Messiaansche ideaal. De assimilatie speelde verstoppertje met zichzelf en maakte zich de illusie op den koop toe dat de anderen haar niet zagen achter de spichtige boompjes van het zelfbedrog. Zelfs suggereerde zij zich — en trachtte het anderen te doen die er nochtans niet invlogen — dat de diaspor(a) bedoeld was als een zending onder de volken. Die toonden zich dan ook bijzonder dociel! Over de tragedie van deze zelfvermomming zullen wij maar niet verder praten; schaarsche overgeblevenen, die leven tussschen de puinhopen dezer illusie.
Intusschen is met een beroep op deze negativiteit, aan wezen noch historie der religieuze vrijzinnigheid in het Jodendom recht gedaan. Deze was een kind van haar ontstaanstijd en vertoonde daar alle kenmerken van; zij heeft zich, zoomin als eenige andere geestelijke strooming, aan de onontkoombaarheden der geschiedenis kunnen onttrekken. Zelfs het orthodoxe Jodendom, vooral in
i) niet-orthodoxen
35