Dit perfectibilisme is de diepste grond van de prediking der profeten, van den droom der psalmdichters, van ons door bloed en tranen ongeschokt geloof in een nieuwe aarde en een milder hemel. Kortom, van al den zegen en de heerlijkheid die wij samenvatten in het met het hunkerend verbeiden der geslachten beladen tooverwoord ..Masjiach”! Wij leeren niet, gelijk het Christendom, dat „de mensch van nature onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot het kwade”, bezwijkend onder een „erfzonde” waarvan slechts een bovennatuurlijk, raadselachtig ingrijpen hem verlossen kan. Doch dat hij, integendeel, een natuurlijke aandrift tot het goede” bezit en de booze drift niet over hem behoeft te heerschen — gelijk het in ons Ochtendgebed heet — zonder dat hij, door het mystieke offer van een middelaar, daarvan is bevrijd. Reeds de aanvangswoorden van dat Ochtendgebed vatten deze gedachte samen in een glorieuze declaratie: „Mijn
God, de ziel die Gij in mij gegeven hebt, is rein.....’ Wij laten
ons, op onzen tocht door den tijd, niet neerdrukken door een verlammend besef van „in zonde ontvangen en geboren” te zijn.
* * *
„Malchoeth Sjaddaj”, zooals de gebruikelijke Hebreeuwsche naam luidt voor het als een aardsche realiteit gedachte Godsrijk,
— het is de categorische imperatief van Liefde en Recht en het
heimwee der eeuwen, is het licht der wereld, door Thora en Profeten en Psalmdichters ontstoken, de banier der volken, door Thora en Profeten en Psalmdichters ontplooid. Eeuwig als geen doctrine ter wereld en modern als geen doctrine ter wereld;
modern voor ieder die een maatschappelijken koers der gerechtigheid heeft onderkend als het eenige redmiddel voor een menschheid die zich aan het tohoe wabohoe ontworstelen moet „opdat gij leven moogt, gij en uw kinderen....” Lethaken ’olam bemalchoeth
Sjaddaj..... de wereld te ordenen onder het Koningschap van
den Almachtige.
Wat twintig eeuwen Christendom niet hebben vermocht — en wellicht ook principiéél !niet hebben gewild. Het ontwaken, na
den oorlog, van zoovele voortreffelijke Christenen en van groote deelen der Christelijke kerk, tot het inzicht van een sociale roeping dier kerk is, voor wie dieper schouwt..... een terugkeer
— een „Thesjoewa” — ....in de Jóódsche wereldvisie en, na welhaast tweeduizend jaar haar rechtvaardiging en haar triumf. Hoe paradoxaal het ook klinken moge na Hitlers schijnoverwinning op de hecatomben van Auschwitz en Bergen-Belsen.
De cultuurcrisis, welke wij in een deel der geestelijke bovenlaag van het Nederlandsche volk hebben kunnen waarnemen, en
waarvan het zooeven genoemde ontwaken een verschijnsel is,
25