verbrijzelden van geest komt Hij te hulp.” En het begrip der vergevende Liefde windt zich, als een blank snoer van mede-doogen, door alle de boeken van Tenach, zijn sluitstuk van diep begrijpen vindend in het woord van den Psalmdichter: „Want Hij kent ons maaksel, is indachtig dat wij slechts stof zijn.” Doch in de vergiffenis voor menschelijk falen ligt, naar de beschouwing van het Jodendom, het initiatief bij den boetvaardigen en zijn handel en wandel beterenden mensch. Dit is het wezen der Thjesjoewa, een woord dat met „bekeering” niet vertaald is, met „terugkeer” wat juister wordt benaderd en dat den sleutel vormt tot het Joodsche perfectibilisme, de volmaakbaarheid van mensch en wereld onder Hooger Inspiratie. Een punt waarop aanstonds wordt teruggekomen.
* ♦ *
Er mag voorts op gewezen worden dat het Nieuwe Testament, in zijn uitdrukking van de Liefdeverhouding God-mensch en de menschelijk-Goddelijke, geen nieuwe terminologieën vermag te creëeren. „ God is Liefde” is een spiegelbeeld van Gods zelfopenbaring Zijner genade-gaven in Exodus XXXIV, en „Gij zult God liefhebben bovenal” een beknopte reflectie van het Deuteronomi-sche „Gij zult den Heer Uw God liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw vermogen.” Voor het kenschetsen van de juiste verhouding tusschen mensch en medemenschen toont het N.T. zich al evenmin creatief: het citaat uit de Thora, de veelgesmade „wet”: „Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven”, blijkt het summum bonum te zijn gebleven. Ook weet het Evangelie (Markus XII) den zin van Jezus’ prediking slechts samen te vatten in woorden uit het „Oude” Verbond.
Echter, het Jodendom is met de „Liefde” niet klaar. „De Heer, de Al-Macht, toont Zijn hoogheid in het Recht en de Heilige God wordt door gerechtigheid geheiligd.” (Jes. V:8). In een mystieke twee-eenheid met de Liefde is de Gerechtigheid bedacht; op haar ligt zelfs het sterkste accent. Want de Liefde blijft niet alleen een zwevende abstractie zonder de Gerechtigheid; alle waarachtige Liefde is in energie omgezette straling van het metaphysisch begrip der Eeuwige Gerechtigheid. Dit spreekt misschien minder tot het sentiment dan een omgekeerde volgorde, maar het is het eenig uitgangspunt om de wereld te bouwen als Gods Koninkrijk. Want Gods gerechtigheid is Liefde die de tuchtroede niet versmaadt om zich te handhaven.
De Joodsche Godsvoorstelling ziet deze Gerechtigheid als een der meest essentiëele attributen van de Godheid, door Thora, Profeten en Psalmdichters telkens weer hartstochtelijk in het licht gesteld en in Deuterom X : 17-18 zijn strakst-omlijnde formuleering vindend: „Want de Heer Uw God, Hij is de Godheid boven al wat
22