7 (i07)
schillende zijn, hoogere en lagere. In bepaalde papyri wenden zij zich tot den hoogste, den minister Apollonius (vgl. den Pha-rao in Exodus); elders1) heeft de architect Cleon of de onder-architect met hen te maken.Doch de magistraat, die het meest onmiddellijk toezicht op hun werk hield, heette èmaxdxrjg (opzichter) of ÈQyo-èimxxrjg (werk-achtervolger). Den tweeden naam kennen wij uit een papyrus, waarin dekatarchai zich beklagen, dat hun EQyoduüxxrjg hun te harden steen te bewerken geeft2)-, den eersten uit een verzoek van dekatarchai der Arabieren — waarop ik nog terug kom — om een bepaalden man als èmaxdxrjg aan te wijzen3). Het is hierbij natuurlijk mogelijk, dat deze twee termen iets verschillends betee-kenen, hetzij verschil in rang, hetzij voor verschillende beroepen. Aangezien in beide gevallen meerdere dekatarchai over één èmaxdxrjg spreken, is het duidelijk, dat diens toezicht over meerdere groepen gaat. Hij staat dus — anders dan de dekatarch — buiten de groep en behoort er niet toe. Dat klopt volkomen met de beschrijving die Diodorus in blijkbare navolging van Agatharchides geeft van de arbeiders in de goudmijnen in Nubië, waar de èmaxdxrjg, gevreesd om zijn slagen, volgens zijn beweren met opzet uit een ander volk dan de arbeiders wordt genomen, opdat zij elkaar niet zullen kunnen verstaan en omkooperij dus uitgesloten is 4). Trouwens, ook in andere opzichten komt de beschrijving bij Diodorus overeen met den indruk, dien wij uit de papyri kregen; zoo krijgen deze werklieden ook een bepaald quantum te verwerken, dat naar de hoeveelheid berekend wordt, niet naar den eraan besteden tijd. Voor de aflevering en voor een voldoend aantal arbeiders is de dekatarch verantwoordelijk 5); maar voor de hulpmiddelen hebben de hooger geplaatste ambtenaren zorg te dragen, zoo b.v. voor houweelen, in een papyrus, waar verteld wordt dat een gebrek daaraan moeilijk-
1
P. Petr. II, 4, i; zie thans Edgar in Studies Griffith p. 309 vlgg.
2
Pap. Petr. 1.1.
3
P- S. I. V538,
4
Diod. III, 12, 3.
5
P. Petr. II, 4, 2, 3.