3 (103)
ook van werklieden en beambten, ingedeeld in afdeelingen, aan wier hoofd een voorwerker stond, de ,,groote van den troep” genaamd, die boek voert over hun vlijt of gebrek aan ijver; ook de lijfeigenen waren militair georganiseerd met officieren en onderofficieren (van hun eigen stand) van verschillenden rang x). Deze voorwerkers stonden aan het hoofd van groepen van vijf en groepen van tien. In een inscriptie van Beni-Hassan beroemt Ameni zich, dat hij nooit geweld heeft aangedaan aan een „leider van een groep van 5 men-schen”, a foreman of five”, gelijk Newberry het vertaalt1 2). Deze leiders behooren bij de groep en werken mede met de vier of negen menschen, die onder hun leiding staan. Dit wordt door Révillout beweerd, door Oertel ook voor den tijd der Ptolemeeën vermoed, en m.i. gestaafd door de bekende teekening van de arbeiders aan den tempel van Amoen uit het graf van Rechmere", waar de voorwerker, die met een stok in de hand zit toe te kijken, juist de tiende is van de groep metselaars. Dit alles geschiedde natuurlijk onder oppertoezicht van beambten van den koning, waar het den landbouw gold onder dat van den gouverneur der provincie, bij andere werklieden onder andere ambtenaren.
Het is vrijwel zeker, dat de dekatarchai uit den Ptole-meeëntijd de erfgenamen van deze ,,chrp”s zijn. In het algemeen hebben de Ptolemeeën de toestanden bij den landbouw (en hierop heeft bijna alles direct of indirect betrekking) om goede redenen onveranderd gelaten; maar bovendien is, voor-zoover ik kan nagaan, in de Grieksche wereld van een dergelijke organisatie niets bekend geweest, behalve dan dat Hero-dotus iets dergelijks bij de Perzen vermeldt, doch dan uitsluitend voor het leger 3). We zullen dus de gedachte aan de Grieksche „gilden”, die zelf hun leiders mochten kiezen en die door sommigen naar voren is gebracht, bij voorbaat moeten verwerpen. De man met den stok ontleent dit recht
1
F.rman-Ranke Aegypten p. 139 sqq.
2
Beni-Hassan I, Taf, 8, 18 sqq.
3
VII, 81.