hoorde, zou ik van hem niet in de eerste plaats willen weten, waar ik niet staan moet, maar waar ik wel staan moet. En eerst als ik dat goed weet, kan ik voor mij uit zien; de soc.-demokratie mij van het lijf houden komt dan later pas en van zelf wel.
Maar wij zeiden reeds, Prof. Treub moest de soc.-demokratie wetenschappelijk eerst vernietigen, om zelf een plaats te krijgen voor hem en de zijnen; eene ope ratie die echter nog niet zoo bijster gelukt is.
Inmiddels moeten zijne zoekende volgelingen, voorshands het maar met een verjongd liberalisme doen; al het andere hangt, helaas, nog in de lucht.
Op bladz. 23 van de brochure vangt Prof. Treub aan met ons te vertellen wat de „leer van den klassenstrijd” is, gelijk hij terecht zegt: „een der hoofdelementen van het sociaal-demokratisch stelsel.” Nu moet hier vooraf dit worden verklaard: Prof. Treub heeft in de laatste jaren zeer zeker, na het echec van zijne vroegere brochure tegen de sociaal-demokratie, veel gelezen over de leer die hij meent te moeten bestrijden, maar dat dit er toe bij gebracht heeft, hem een helderder begrip te doen krijgen van al datgene waartegen hij te velde trekt, kan men niet zeggen. Dit blijkt zeer sterk nog weer uit deze brochure. In plaats toch van eene ontleding van het begrip van den klassenstrijd, krijgen wij niets dan eene beschouwing over het philosophisch-historisch standpunt van Marx en Engels in den klassenstrijd.
Professor Treub tast dus geenszins het fundamenteele begrip van het bestaan van den klassenstrijd aan, hij koppelt dien strijd onmiddellijk vast aan de lust-mate-