verblinden, maar niets beduiden, tot theoriën kan komen gelijk Bernstein die ontwikkelt, dat is mij werkelijk van een man, die gewend is critisch te denken, onbegrijpelijk. De bedrijven met van 2- tot 5 personen bedroegen 1882 rond: 679,000; 1895: 681,000, zij zijn met 0,2 proc. gestegen en wijzen dus een stilstand aan. Een groot aantal van die kleinere bedrijven, kan zich alleen daardoor staande houden, doordat zij de afschuwelijkste leerlinguitbuiting bedrijven. (Zeerjuist;) Daar zijn eenige honderdduizenden huisindustrieelen bij, die slechts met vrouwen- en kinderarbeid hun bestaan kunnen rekken. Telt men de getallen bij elkander op, dan komen wij tot het verbluffende resultaat, dat deze dwergachtige bedrijven, welker vernietiging slechts een kwestie van tijd is, volle 92.3 proc. van het geheel uitmaken. De in ’t jaar 1895 door den Bondsraad ingestelde „enquête over den toestand van den handwerkstand,” welke zich over het dertigste deel van het Duitsche rijk uitstrekte, bewees dat op honderd hulpen in doorsneè 52 leerlingen komen, dit is dus een, naar verhouding abnormaal groot aantal leerlingen en hierbij komt nog, dat in een groot aantal bedrijven, het percentage hunner nog veel hooger is. Wat nu aangaat de bedrijven met van 6 tot 10 hulpen, zoo hebben deze zich buitengewoon vermeerderd; zij bedraagt 58 proc., de toename van personeel 60 proc. De bedrijven van 11 tot 50 personen zijn gestegen met 72 proc., het personeel daarin werkzaam: met 77 proc. Hoegroo-ter dus de bedrijven worden, hoe hooger wordt het percentage waarmede zij stijgen; een klein bewijs voor de machtige concentratiezucht die in de industrie voorhanden is. In de bedrijven van 100 tot 200 personen is eene vermeerdering van bedrijven te constateeren
4