loopje. Zij rangschikte hem en zijne economische mede-hervormers juist precies zoo onder de utopisten, als de geleerde heer, ons, soc. -demokraten dat doet. Wat bedoelen de vrijz.-demokraten dan toch daarmede voor de arbeiders ? Natuurlijk afgezien van al die wettelijke maatregelen, die de klassepositie der arbeiders versterken kunnen en die niet alleen de vrijz.-demokraten willen, maar ook de soc.-demokraten en die zelfs de tegenwoordige liberalen zeggen voor te staan. Wat is toch de kern van dit streven naar gelijkheid van kansen in het economisch leven. Willen de vrijz.-demokraten, en Prof. Treub met hen, het handwerk, gelijk het zich voordeed voor het kapitalisme in de industrie zijne intrede deed, weder in eere herstellen? Dat zou eene rationeele maatregel zijn; dat zou nog eene maatschappij geven, waarin de kansen „gelijk” zijn. Driehonderd jaren terug, waren de kansen voor eiken arbeider economisch vrijwel gelijk. Willen de vrijz.-demokraten, de wederinvoering van de oude gilden soms ook? Wat willen zij dan wel, met hunne gelijkmaking der economische kansen?
Men kan, zeer zeker, voor allen, die arbeiden moeten en louter van dien arbeid moeten leven, de kansen om met dien arbeid iets te verdienen, de bestaansvoorwaarden verbeteren; hunne geschiktheid om duurzaam arbeid te vinden en te behouden iets verhoogen. Men kan de kwade kansen, die zij beloopen door het kapitalistisch systeem, zooveel mogelijk trachten te keeren. Dit alles en nog zooveel meer, kan men doen, maar dat is geen gelijkmaking van kansen! Deze is alleen te bereiken onder een systeem, dat niet noodig heeft voor zijn bestaan : een proletariaat, dat door arbeiden voor ande-