Maar over die toenemende ellende, in het algemeen natuurlijk genomen nog slechts zooveel; want ik moet mij beperken.
Engeland is het proefstation van de heeren staathuishoudkundigen, die op hunne, vooruitstrevende, manier voor de arbeiders het kapitalistisch systeem zoeken lekker te maken.
Sydney Webb, een sterk tegenstander der marxistische sociaal-demokratie, zege in het boekje door hem in ’t jaar 1897 uitgegeven ter gelegenheid van het zestigjarig regeeringsjubilé van koningin Victoria en getiteld: ,,Engelands arbeidersschap van 1837 tot 1897” omtrent de toe of afname van de algemeene ellende onder het engelsche volk dit:
„Zou zich een lijn laten vaststellen voor de persoonlijke levensvoorwaarden als: loonhoogte, arbeidstijd, woning en algemeen comfort, waarbeneden een arbeider op den duur niet zinken kan, dan zullen wij zien dat het percentage dergenen, die beneden deze lijn zijn gezonken, heden ten dage geringer is dan zestig jaren geleden.
„Maar aan de andere zijde zullen icij ook zien, dat het laagste peil uit dien tijd, ook thans nog met geen enkelen graad is verhoogd en dat, absoluut genomen, het aantal dergenen die beneden de aangenomen lijn liggen, grooter is geworden.”
Met andere woorden; een deel van de arbeidersklasse kon zich opheffen uit den poel van jammer en ellende; die ellende zelf is nog niet verminderd sedert den tijd dat Marx het „Communistisch Manifest” schreef [1847],; en het aantal dergenen, die in dien poel gesleurd werden is