wirtschaft” ’) wordt eene aparte studie gewijd aan den teruggang' van het handwerk en wel naar aanleiding van het groote onderzoek dat de Duitsche „Vereinfur Sozialpolitik” van 1894 tot 1897 heeft laten instellen naar „den toestand van het handwerk” in Duitschland.
Prof. Bücher constateert dan, dat zelfs het handwerk ten ondergang is gewijd, „ook daar xcaar het machinale bedrijf het niet de concurrentie aandoet.” (bldz. 175). Als oorzaken voor den ondergang van het handwerk geeft hij vijf groote redenen aan, die hij alle aan een nauwkeurige controle onderwerpt (bladz. 180 tot 190).
Ook over de zoozeer geprezen redding van de kleinindustrie door klein-krachtmachines etc., velt Prof. Bücher een bijna vernietigend oordeel. Totdat ten slotte de conclusie aan ’t einde van zijn onderzoek, hem tot deze verklaring noopt :
„Waar juist het handwerk om zijn bestaan kampt, levert het een treurig beeld der verdrukking op.
Zeer zeker is het niet zoo licht op te nemen, als deze breede stand van zelfstandige, kleine lieden, die de kern waren van de oude stadsbevolking, verdwijnt en in zijn plaats eene onsamenhangende massa van afhankelijke existenties treedt. Het is een verlies voor de maatschappij, waarvoor wij in de steden geenerlei vergoeding kunnen vinden.”
Ik geloof dat deze conclusie van een kalm geleerde, die zeer onbevooroordeeld is, genoeg zegt.
Ten slotte dit nog. Als het in Duitschland den middenstand dan nog zoo best gaat, vanwaar dan juist in de
1) Vortrago und versuclie; Tubiiigen 1898. Yerl. H, Laupp’sche Buchhandlung.