Dat met zulk eene bedrijfsconcentratie ook niet even snel concentratie van het bezit gepaard gaat, is volkomen waar. Dit is ook niet het geval bij die concentratie van pro-duktie, die er plaats vindt bijv. door het toenemend aantal naamlooze vennootschappen. Maar het volgt en dit is alleen maar eene kwestie van tijd. Toen Prof. Treub te Utrecht er op werd gewezen door van der Goes, dat het bezit, door de aandeelhouders der naaml. vennootschappen e. d. wel meer wordt verspreid over een grooter aantal personen, maar aan de andere zijde daardoor zooveel onzekerder wordt gemaakt, doordien het aan de Beurs komt, wist Prof. Treub in antwoord daarop niets dan een grap te debiteeren. Wie aan de beurs speculeert, kan verliezen, maar ook verdienen, zei de heer Treub zoo ongeveer; iets wat natuurlijk de eerste de beste effek-tenjongen op een kantoor ons wel kan zeggen, zonder dat hij economie doceert aan de Universiteit der gemeente Amsterdam. Maar deze beursspeculaties echter voeren allen in hoofdzaak juist naar bezitsconcentratie. De Fransche liberale econoom Leroy-Beaulieu schreef o. a. daaromtrent :
Tot dusver hebben de maatschappijen op aandee-len, wel is waar aan den ondernemingsgeest een machtigen stoot gegeven en de produktiviteit ontwikkeld, maar tegelijkertijd hebben zij ertoe mede gewerkt eene concentratie van bezit te scheppen. Zij hebben tot eene matelooze verrijking van eenige handige gelukridders en tot verarming van tallooze eenvoudige lieden gevoerd.” (Les répartition des richesses). !)
1 Door Marx is deze wijze van onteigening' van kleine bezitters door