van doen, die in liet algemeen en ten slotte maar weinig goede vruchten heeft afgeworpen.
De arbeidersbewegingen die hervormen wilden, met behoud-van-het-heilige-privaat-bezit, hebben het nergens nog ver gebracht in de wereld. Knapper mannen dan Prof. Treub en de „wetenschappelijke” mannen der vrijz.-dem. hebben ’t beproefd; Schulze-Delitzsch heeft het eenmaal in Duitschland moeten laten varen, in Frankrijk is het al niet minder verschipbreukt en in Engeland? . . Och kom, ik geloof niet dat Prof. Treub, met alle respekt voor zijne wetenschappelijkheid, er een oogenblik aan zal denken, dat de voorwaarden waaronder in Engeland jaren lang maatschappelijke welvaart voor een deel der werklieden mogelijk was, dat die hier te lande door „staatshulp,” zelfs maar voor een minniem deel te scheppen zouden wezen. Bovendien denkt er ook in Engeland geen enkele arbeidersbeweging aan, te hervormen met behoud van het bestaande kapitalistische stelsel. De Trades-Unions, als vakvereenigingen, hebben driekwart eeuw achtereen naar verbeteringen gestreefd, binnen het tegenwoordig kapitalistisch stelsel, wat hunne taak was. En niet omdat zij zich zoo veel bekommerden om dit stelsel zelf, maar omdat hun program hen dit voorschreef en wat daarbuiten lag, hen, in hunnen econo-mischen strijd niet aanging.
Hunne beste mannen echter uit vroeger dagen, hun Odger, Applegarth, Allan enz. waren socialisten van de Owensche school. En de christelijk-socialisten, die in Engeland reeds vroeger bestonden dan waar elders, hebben nooit zoo bijzonder aan het bestaanblijven van het kapitalistisch stelsel gehecht.