me naar het socialisme blijven vasthouden, verdwaasde „utopisten”, die zich in „een waan van wetenschappelijkheid hullen” en zijnde vrijzinnig-demokraten de ware mannen van de wetenschap en van de praktijk. Ziet, want zij streven er naar: „dat de staat medewerke om onze maatschappij verder te brengen op den wreg, die voert naar gelijkheid van kansen in het economisch leven voor de leden van beide geslachten, naar vermindering der maatschappelijke geslachtsverschillen en der klassever-schillen, naar tempering van den klassenstrijd.” (Blz. 47).
Men zal het Prof. Treub e. d. zeker niet euvel wollen duiden, dat zij omtrent hun eigen standpunt tot nog toe geen helderder uitdrukkingen hebben weten te vinden, dan bovenstaande, vrij zinlooze formule. Ik zal in deze bladzijden op hetgeen de vrijz.-demokraten economisch voor de arbeidersklasse willen, later terugkomen, maar aan ’t einde dezer beschouwing over den klassenstrijd, wijs ik dan toch op dat reeds thans zoo belachelijk geworden „temperen” van den klassenstrijd. Deze bestaat dus nog, ondanks dus dat de philosophie van Marx en Engels niet meer deugt; maar verzachting, tempering moet aangebracht worden onder den strijdenden. Twee klassen voeren hem, krijgen nu beiden elk wat van die tempering? Of krijgt eene partij, die der arbeiders, alles alléén? Ja, wat voor nonsens is het eigenlijk anders, om hij de erkenning van het bestaan van een strijd niet te zeggen, wien men in dien strijd tegen den ander helpen wil! Ik geloof ten slotte, dat de vrijz.-dem. alleen het „gezonde” element in de arbeidersbeweging geneigd zullen zijn een weinig te helpen met deze befaamde „tempering.” Het den arbeiders probeeren met een kluitje in het riet te sturen is echter eene oude manier
2