strijden, werkstakingen, strijd om politieke rechten, kortom in de algemeene toename van de organisatie der arbeiders over de gansche beschaafde wereld. Maar hij neemt in scherpte af, volgens Prof. Treub en de vrijzin-nig-demokraten, het betoog voor deze stelling is te vinden op blz. 38. Waarin bestaat nu die vermindering van den klassenstrijd? Vooreerst al, in „dit groote verschil tusschen de negentiende eeuw en de eeuwen die aan haar voorafgingen, dat in de negentiende eeuw de wettelijke onderscheidingsteekenen tusschen de maatschappelijke klassen zijn vervallen. Daardoor” vervolgt Prof. Treub „wordt niet alleen mogelijk, maar gebeurt het ook in werkelijkheid, dat de scherpe grenzen tusschen de maatschappelijke klassen, allengs, zij het ook langzaam worden uitgewischt.”
In trouwe, welke opvatting hebben Prof. Treub e.d. dan wel van den klassenstrijd? Meenen zij nu inderdaad, omdat die in deze maatschappij niet gevoerd wordt gelijk vroeger, gelijk bijv. de Boerenoorlogen in Duitsch-land, die der Jacquerieën in Frankrijk of die der Lolhar-den in Engeland etc. uit de middeneeuwen, dat dit nu iets afdoet tot feitelijke scherpte van dien strijd? Als wij den klassenstrijd thans voeren, zooals wij doen, met onze organisaties op politiek en industrieel gebied, conform onze zeden, als gevolg van onze vermeerderde beschaving en onze vergevorderde wetenschap, dan heeft dit alleen de strijd-wijze veranderd en niet dien strijd zelf. De vooruitgang onzer beschaving heeft ons dit geleerd, dat men geen klasse economisch opheft, door er een groot gedeelte van te vermoorden; onze beschouwing der maatschappij die Prof. Treub bespot, omdat hij haar niet begrijpt, heeft ons geleerd, geen menschen aanspra-