10 —
Hedenkt men nu dat er millioenen arbeiders in Duitschland zijn, die nog waarde hechten aan hunne christelijke bekentenis, dat alleen in den omtrek waar de katholieke geestelijkheid nog de bijna onbeperkte macht over het volk bezit, honderdduizenden van katholieke arbeiders wonen; verder dat aan hunne vereenigingen allerhande voordeelen van stoffelijken aard verbonden zijn, maar ook dat dezen onder de directe hooge bescherming staan van de geestelijkheid en der Kerk, dan kan men, dat alles in oogenschouw nemende, met vreugde constateeren, dat al dat wurmen tegenover de prachtige, steeds groeiende organisatie der Duitsche onafhankelijke vakarbeiders op een fiasco is uitgeloopen.
Maar hier komt nog bij, dat van die 160.000 leden er 63,000 afgaan, nl. de leden der christelijke vereeniging van spoorwegambtenaren, die zichzelven „niet-vakvereenigings-mannen” noemen en die het corps getrouwen vormen, waarop Minister Budde onlangs in het Pruisische Huis van afgevaardigden wees, als de arbeiders-organisatie waarmee hij wel, in tegenstelling met de Hamburgsche, volgens hem sociaaldemocratische vakvereeniging, waarmee hij niets te maken wil hebben, en waarvan het enkel lid te zijn door hem met onmiddellijk ontslag uit den dienst wordt gestraft.
Evenzoo moet men van dat getal dpn 1 5.000 leden sterken poolsch-nationalen arbeidersbond van Beuthen aftrekken, die evenmin een vakvereeniging is in den meest gewonen zin van het woord.
Op het Congres van Frankfort, gehouden in 1600, waren dan ook slechts 83.000 christelijke vakvereenigingsleden vertegenwoordigd.
De onafhankelijke klassebewuste duitsche vakorganisatie, is alleen van 1895 tot 1900 met 300.0110 leden toegenomen, onder verhoudingen, waaronder de meeste christelijke vak-vereenigen reeds zouden bezweken zijn. Die afbreuk is dus tot nog toe dan ook niet zoo heel groot geweest.
Heeft dus de christelijke, speciaal de katholieke vakorganisatie, in dat opzicht niet beantwoordt aan de verwachtingen die men er van koesterde, nog in ander opzicht is er niet uit geboren wat men dacht. Deze vakvereenigingen toch, zijn opgericht als z. g. n. „ordebonden”, zou men bij ons zeggen.
Maar men geeft den arbeiders het wapen der vakorganisatie, zelfs dermate stomp gemaakt als zij dat ontvangen uit de handen van de geestelijkheid, niet vergeefsch in handen;