toch is zij mogelijk.' Eene agrarische associatie, gelijk ik mij die voorstel en die wel duizend personen kan omvatten, levert zulke enorme voordeelen op, dat zij in vergelijking met de tegenwoordige toestanden, aan een toestand van zorgeloosheid gelijk zou zijn.”
De sterkste prikkel voor den landman, zoo gaat Fourier voort, is de winst. Wanneer de verbondenen maar eenmaal zullen zien, dat sociëtair-georganiseerden arbeid, hen vijf zesmaal meer winst oplevert, dan hunne geisoleerde bedrijven van vroeger dit deden, zullen zij wel il hunne onderlinge jalouzieën ter zijde zetten en tot de associatie toetreden.
„Dan zullen zich de associaties over regionen uitbreiden. Want overal hebben de menschen den trek naar genot en naar rijkdommen.”
* . t. / dz ■**
/<i v * ,• * . < - * " '■ «* <
* * ' , * . *
* ; (. t Ai 'V* » * ~ * '
Het eerste wat Fourier daarna ontdekte, was de aantrekking der hartstochten. „Ik zag in dat de voortschrijdende serieën, aan de hartstochten der beide geslachten, de verschillende leeftijden en klassen de volle ontwikkeling zouden kunnen geven; dat in de nieuwe orde, men zooveel te meer kracht en vermogen zoude erlangen, naar mate men meer hartstochten heeft, en ik concludeerde daaruit: dat als God zooveel invloed gegeven heeft aan de aantrekking der hartstochten en zoo weinjg .invloed aan de rede, hunnen vijand, dat dit zeker geschiedde, om ons tot organisatie der voortschrijdende serieën te voeren, welke in elk opzicht de aantrekking bevredigen.”
„In de schaduwen van de voorhanden zijnde sociale wetgeving,” zoo zegt hij voorts, „ziet men niet in, dat de ellende der volkeren aanwast, juist met de sociale vooruitgang. Wij zien reeds die gevaarlijke werking uit den invloed van den handelsgeest, die daarheen leidt, de heete luchtstreek te bevolken met zwarte slaven, die men ontrukt aan hun geboorteland en het gematigde klimaat met witte slaven, die men in industrieele bagnoos drijft, gelijk men dit heden ten dage in Engeland doet, iets dat gewis wel in andere landen navolging zal vinden. Is er zelfs eene gerechtvaardigde zijde aan een toestand, waarin de vooruitgang van de industrie, zelfs niet eens aan den armen den behoorlijken arbeid kan garandeeren?”
„Het verbond is de basis van elke economie, wij vinden de kiemen daarvan verstrooid in het geheele sociale mechanisme, van-af de machtige Oost-Indische Compagnie, tot aan de arme vereenigingen der voor een bedrijf vereenigde dorpsbewoners
4