— 42 —
Voor hem was het véél gewichtiger het uitgangspunt te vinden, van waaruit alle beschaving en ontwikkeling ontsproot, en hij meende, dat datgene wat een Newton voor de natuurlijke wereld had gedaan, n. 1. het ontdekken van de wetten der zwaartekracht, dat dit moest geschieden voor de materieele wereld, en dat hij het was die dit had te doen.
Dat hij, Fourier, deze wetten, die het uitgangspunt waren van een geheel stelsel, hetwelk in staat was den menschheid het verloren geluk te hergeven, had ontdekt was zuiver toeval, volgens hem. Andere geleerden vóór hem hadden het ook kunnen doen, en een eigenaardige beschouwing is het dan ook van hem, dat de 400,000 dikke boekdeelen, welke er in den loop der tijden waren geschreven en die in Bibliotheken opgestapeld lagen, van zéér twijfelachtige waarde voor de menschheid en haar geluk waren.
* *
*
In 1808 publiceerde Fourier nu ook zijn zeerste en princi-pieel-wetenschappelijke werk: ,La theorie des quatres mou-
vements et des destinées generales.” („De leer van de vier bewegingen en der algemeene bepalingen”) genaamd.
De gedachtengang door Fourier daarin ontwikkeld, is de volgende. De wereld bestaat uit drie eeuwige, ongeschapene en onverstoorbare grondstellingen:
God, of den geest, actief en bewegend principe;
de materie, passief en bewogen principe;
de gerechtigheid of de mathematische wetten, regelend principe.
Analoog aan het wereld-al, bestaat ook den mensch uit drie principes, namelijk:
de drijfveeren (passiones), aktief en bewegend principe; het lichaam, passief en bewogen principe; de intelligentie, neutraal en regelend principe.
God, welke de leider en bestierder is van het wereld-al, kan alleen de éénheid en de harmonie ervan willen, anders zou hij met zichzelve in tegenspraak komen. Daarom bestaat er een onafgebroken keten van betrekkingen tusschen de drie rijken der natuur — dieren, planten, mineralieën — en de menschen; tusschen den menschen en God, gelijk tusschen den menschen en den aardbol en het gansche planeten- en wereldsysteem. Terwijl God den menschen schiep, hen van drijfveeren en hartstochten voorzag, wilde hij, dat de menschen daardoor gelukkig zouden worden. Het is dus niet aan te nemen, dat deze drijfveeren schadelijk zouden zijn, dat van deze hartstochten