— 38 —
onderzocht heeft, wtórdoor zij zich tracht te vervolkomenen. Hij vond de klasse-tegenstellingen, in primitieven vorm, tusschen bezit en nietrbezit; tusschen arbeid en kapitaal en tusschen, wat hij nog noemde: „de strijd der standen.”
De Saint-Simon’s laatste werk, waaraan hij arbeidde toen zijne krachten hem reeds voor een goed deel begeven hadden, is „Le Nouveau Christianisme” geweest. Reeds inzijn „Systeme Industriel” predikt hij deze moraal: „God zeide: Bemint u en helpt u onder elkander!”; hier begint hij de stelling te ontwikkelen, dat het waarachtig goddelijke principe van de christelijke regilie is: „de mensclien zullen elkander als broeders behandelen.” God had zelf, wel-is-waar de christelijke godsdienst gesticht, maar de later zich ontwikkelende clerus is een misgeboorte der christelijke kerk; zij heeft dënTnhoud van het goddelijke christendom, tot een menschelijk gemaakt. Het is dus de taak van onzen tijd, om de godsdiensten weder terug te voeren tot hunnen waren oorsprong; ze te zuiveren van elk egöistisch en tweeslachtig bijmengsel en om de menschheid op het nieuwe Christendom voor te bereiden.
Hij klaagde den Paus en zijn kerk van ketterij aan; het onderwijs dat de geestelijkheid den leeken geeft, is valsch en leidt, volgens hem, van het ware Christendom af. Want in plaats van de levende moraal der liefde te prediken, stelt de katholieke kerk het doode dogma aan den spits en in plaats van de kennis te doen vermeerderen, zoekt zij de leeken absoluut zich van haar afhankelijk te maken. Hij klaagde den paus van hearesie aan en ook dat hij in zijn eigen Staat een bestuur in stand houdt, die de moreele en physieke belangen van de behoeftige klasse in den weg staat, en dan ook nog hiervan, dat de Paus en de kardinalen, zoomede de geheele geestelijkheid geheel uit den tijd zijn en tegenwoordig zeer gemist kunnen worden.
De protestantsche kerk critiseert hij eveneens. Hij erkent, dat Luther met de Reformatie der beschaving een grooten dienst bewezen heeft, maar in het andere gedeelte der Hervorming, dat der opbouw van den godsdienst, heeft Luther zijnen navolgers nog veel te doen overgelaten. De protestanten hebben dan ook eene moraal welke, bij die zooals zij aan den tegenwoordigen stand der beschaving past, verre ten achterstaat. De protestantsche cultus is bovendien „zonder eenige bekoring, onschoon en koud”, in plaats van de aanbidding van het Hoogste te doen vieren met behulp van den kracht van den schilder, den dichter en de macht van de muziek. Ook gelooft het protestantisme aan een gebrekkig dogma. Luther gebood den Bijbel te lezen en niets-