— 30 —
praktisch terrein. De maatschappelijke kwestie, zegt de Saint-Simon daarin, geldt de kwestie van den eigendom. De eigendom moet geconstitueerd worden, met het oog op het groote welzijn van de maatschappij, onder het tweeledige gezichtspunt dat van den rijkdom en dat der vrijheid. Men moet het eigendomsrecht inrichten en bepalen op een wijze, die het gunstigst is voor het aangroeien van den rijkdom en voor het vermeerderen van de vrijheid van den arbeid. Het eigendomsrecht moet in zijn volle kracht blijven, maar de uitoefening van dat recht op deze of gene wijze, moet worden, bepaald door een wet. En de Saint-Simon maakt in dit opzicht geen onderscheid tusschen de landbouw, het handels en het fabriekswezen. Bij het handel- of fabriekswezen is de man die werkt en kapitalen opgenomen heeft, de meester dier kapitalen; bij den landbouw blijft hij die het land verpacht, die dus niet zelf aan het land werkt, de voorname rol vervullen. De oude kooplieden en handwerkers, hebben door vrijkooping hunner gemeenten hunne rechten moeten koopen; de rechten van de eigenaars van den grond echter steunen op verovering, steunen op het recht van den sterksten. De Saint-Simon wil aldus aan de landbouwende standen, de „agricole industrieelen” dezelfde rechten geven tegenover de grondeigenaren, als de kooplieden en nijverheidsmannen die reeds bezitten tegenover de lieden van het kapitaal. De vastheid van invloed, die den grondeigendom heeft, moest volgens hem, ophouden te bestaan. Bij de volle eerbiediging van den grondeigendom als zoodanig, wil hij den grondeigenaren niet geheel vrij laten in de uitoefening van deze hunne rechten; het individueele eigendomsrecht kan volgens hem, slechts worden gewettigd door het algemeene en het gemeenschappelijke nut dat er verkregen wordt, door de uitoefening van dat recht. Het nut kan veranderen, al naar mate de tijdomstandigheden veranderen.
Men schept daardoor eene klasse van landelijke industrieelen, die opkomen voor hun grond, die mede betalen in de belasting, die dus ook invloed uitoefenen op het parlement en die aldaar „de politieke partij van den arbeid” kunnen helpen versterken.
Saint-Simon wilde de voorwaarden waaronder de eigenaars hunne gronden kunnen laten verpachten goed zien vastgesteld en evenzoo de bepalingen, waarbij de eigenaars verplicht kunnen worden bij te dragen, in de verbetering van dien grond. Van groote waarde is ook voor de Saint-Simon het nut van grond-crediet-banken.
Als dus zoodoende de landbouwkwestie zal kunnen worden gerangschikt onder de categorie van industrieele zaken, dan zal