— 262 —
door de vorming van nieuwe- en de splitsing van oude kapitalen. Doet zich daarvandaan de akkumulatie eenerzijds voor, als de aangroeiende concentratie der produktiemiddelen en van commando’s over arbeid, zoo doet zij zich anderzijds aan ons kennen, als repulsie (afstooting) van vele individueele kapitalen onder elkander.
Deze versplintering van het maatschappelijk totaal-kapitaal, in vele individueele kapitalen, of deze repulsie van zijn onderdeden van elkander, werkt zijne attraktie tegen. Het is hier niet meer de eenvoudige, met de akkumulatie identieke, concentratie van produktiemiddelen en het commando over den arbeid, het is de concentratie van reeds gevormde kapitalen, de opheffing van hunne individueele zelfstandigheid, de onteigening van kapitalist door kapitalist, het omzetten van vele kleinere, in weinige grootere kapitalen. Dit proces onderscheidt zich van het eerste daardoor, dat het slechts veranderde verdeeling van reeds voorradige en funktioneerende kapitalen veronderstelt en zijn speelruimte, dus niet door de absolute wasdom van den maatschappelij-ken rijkdom of de absolute grenzen der akkumulatie wordt beperkt. Het kapitaal zwelt hier, in eene hand tot een groote massa aan, omdat het daar, in vele handen, verloren gaat. Dit is de eigenlijke centralisatie, in onderscheiding met akkumulatie en concentratie.”
Welke de wetten zijn, die deze centralisatie der kapitalen of de attrakties van kapitaal tot kapitaal beheerschen, wordt hier door Marx niet verder behandeld, dat geschiedt in het tweede deel van zijn werk. Eene aanduiding evenwel wordt hier in algemeene trekken gegeven: „De concurrentiestrijd wordt gevoerd door de goedkooper-making der waren. Deze goedkoopermaking der waren hangt, caeteris paribus, (onder overigens gelijke omstandigheden) af van de produk-tiviteit van den arbeid, deze echter weder, van de ontwikkelingstrap welke de produktie heeft bereikt. De grootere kapitalen verslaan daar-, vandaan de kleinere. Verder herinnert men zich, dat met de ontwikkeling van de kapitalistische produktiewijze, de minimum-omvang van het individueele kapitaal, dat benoodigd is om een bedrijf onder zijn normale voorwaarden te drijven, aangroeit. De kleinere kapitalen dringen zich daarvandaan in produktiespheren, welke door de groote industrie nog maar sporadisch, of onvolkomen zijn aangetast. De concurrentie werkt hier onvermoeid voort, in direkte verhouding tot het aantal, en in omgekeerde verhouding, tot de grootte der rivaliseerende kapitalen. Zij eindigt steeds met den ondergang van vele kleine kapitalisten, welker kapitalen, deels overgaan in handen van den overwinnaar, deels ondergaan. Afgezien hiervan, vormt zich nog met de kapitalistische produktie-