256
zéér elastisch is. Dit, in tegenoverstelling met de klassieke staathuishoudkunde die van oudsher ervan hield om het maatschappelijk kapitaal op te vatten als zijnde van een vaste grootte en van eene vaste werkingsgraad.
Als de typische vertegenwoordigers van die opvatting, noemt Marx in de eerste plaats, de staathuishoudkundige Jeremias Bentham. Maar zoowel Robert Malthus als James Mill, (de vader van John Stuart Mill) en Mac. Culloch, hielden aan dit dogma van de staathuishoudkunde vast. Zoodoende kwam de officieele economie na Adam Smith, tot de theorie van het „arbeidsfonds”. „Tot welke tautalogie het voeren moet”, zegt Marx „om de kapitalische grenzen van het arbeidsfonds, om te dichten in zijn maatschappelijke natuur grenzen, leert ons Prof. Fawcett: „Het circuleerende kapitaal van een land is zijn arbeidsfonds. Om daarom het doorsneê-geldloon dat elke arbeider bekomt te berekenen, hebben wij slechts eenvoudig dit kapitaal te deelen door het getal dat de arbeidersbevolking groot is”, zoo zegt deze professor.
Van den grootsten invloed was deze theorie van het „arbeidsfonds” zeer zeker op de stelsels die men er op heeft gebouwd. Als het variabel kapitaal van een vaste grootte is, dan is het begrijpelijk, dat er maar een zekere hoeveelheid levensmiddelen enz. onder de twee klassen, onder kapitalisten en arbeiders te verdeelen valt. Theoretiseert men nu nog verder, dat van die hoeveelheid er een gedeelte afgaat, bestemd voor het loon van de arbeiders, dat eveneens zijn vaste grootte heeft, dan spreekt het van zelve, dat men tot conclusies kan komen gelijk Robert Malthus er als volgt trok:
„Het getal arbeiders, dat in een land aan den arbeid kan worden gesteld, en de hoogte van hun loon, hangen af van de hoeveelheid der voorradige levensmiddelen. Is het loon te laag of kunnen vele arbeiders werk vinden, dan zal dit alleenlijk daarheen leiden, dat het getal der arbeiders zich sneller vermeerdert, dan de voorraad levensmiddelen. Het is de natuur, niet de produktiewijze, waaraan de ellende der arbeidersklasse moet worden geweten.”
Uit deze theorie, is de z. g. n. „bevolkingswet van Malthus” geboren, die nagenoeg door de gansche economische wetenschap echter sedert jaren is opgegeven. In den tijd waarin Marx evenwel schreef, was zij een dogma van de officieele staathuishoudkunde, waaraan niet mocht worden getwijfeld. Marx is haar het eerst, en wel zoo grondig te lijf gegaan, dat men kan zeggen, dat al wat n& hem over die „wet van Malthus” in kritischen zin is geschreven,