— 255 —
kapitaal, is de produktiegraad van den maatschappelijken arbeid.
„Met de produktiekracht van den arbeid groeit de produkten-massa aan, waarin zich eene bepaalde waarde, alzoo ook de méér-waarde van eene gegeven grootte, vertoont. Bij gelijkblijvende en zelfs bij dalende voet van de méérwaarde, — in zooverre zij slechts langzamer daalt, als de produktiekracht van den arbeid stijgt, — groeit de massa van het meerprodukt aan. Bij gelijkblijvende verdeeling derzelve, in revenue en toeslagkapitaal, kan daarvandaan de consumptie aangroeien, zonder afname van het akku-mulatiefonds. De proportioneele grootte van het akkumulatiefonds kan zelfs op kosten van het consumptiefonds aangroeien, terwijl de goedkooper-making der waren, voor de kapitalisten even zoo vele of meer genotmiddelen als voorheen, ter beschikking stelt. Maar met de aangroeiende produktiviteit van den arbeid, gaat, zooals men gezien heeft, de goedkooper making van den arbeider, alzoo een aangroeiend percentage van de méérwaarde hand aan hand, zelfs wanneer het reële arbeidsloon ook stijgt. Dit stijgt niet in verhouding tot de produktiviteit van den arbeid. Hetzelfde variabel kapitaal, zet alzoo meer arbeidskracht en daardoor meer arbeid in beweging. Dezelfde constante kapitaalwaarde, belichaamt zich in méér produktiemiddelen, d. w. z. in meer arbeidsmiddelen, arbeidsmateriaal en hulpstoffen, levert dus zoowel meer produkten vormers, als meer waardevormers of arbeidsopslurpers. Bij gelijkblijvende en zelfs afnemende waarde van het toegezet kapitaal, vindt daarom bespoedigde akkumulatie plaats. Niet alleen breidt zich de ontwikkelingstrap van de reproduktie stoffelijk uit, maar de produktie van de méérwaarde groeit ook sneller aan dan de waarde van het toegezet kapitaal.” ....
„Bij een bepaalde exploitatiegraad van de arbeidskracht” — zoo eindigt Marx deze beschouwing — „wordt de hoeveelheid van de méérwaarde bepaald door het getal van de gelijktijdig uitgebuite arbeiders en dit beantwoordt, hoewel in afwisselende verhouding, aan de hoegrootheid van het kapitaal. Hoe meer het kapitaal dus door middel van de successievelijke akkumulatie aangroeit, des te meer groeit ook de som van waarden aan, die zich in consumptiefonds en akkumulatiefonds splitst. De kapitalist kan daarom flinker leven en tegelijkertijd zich meer „ontzeggen”. En ten slotte werken alle springveeren van de produktie zooveel te energieker, naarmate hare ontwikkelings-hoogte zich, met de hoeveelheid van het voorgeschoten kapitaal, meer en meer verwijdt.”
Men zal uit deze beschouwingen bemerkt hebben, dat bij Marx, het kapitaal geen vaste grootte heeft, maar integendeel