— 219 —
G—W — (G + g) te staan.
Dit „g”, de toegevoegde waarde die boven en uit de oorspronkelijk voorgeschoten waarde, aan het einde van den kringloop voor den dag komt, noemt Mare: de Meerwaarde. Die laatste moet met hare verschijningsvorm en winst, rente etc. evenmin verward worden, als de waarde eener waar, met haren prijs. Want evenals daar, gaat het hier om de grondslagen en niet om de uiterlijke vormen, de verschijningsvormen, waaronder de economische verhouding aan het daglicht treedt.
„De waarde wordt aldus tot processeerende waarde, proces-seerend geld en als zoodanig tot kapitaal. Dit komt uit de cirku-latie vandaan, gaat weder in haar onder en verveelvoudigt zich in haar; keert vergroot uit haar terug en begint denzelfden kringloop weder van voren af aan. G—G, geldbarend geld — „money which begets money”, — zoo luidde de beschrijving van het kapitaal, in den mond van zijn eerste wegwijzers, de merkantilisten reeds, zegt Mare.
Koopen om te verkoopen, of vollediger, koopen om duurder te verkoopen, G—W—G, schijnt wel-is-waar slechts eene vorm aan het koopmanskapitaal eigen, maar ook het industrieele kapitaal is geld, dat zich verandert in waren en door den verkoop de waren, in meer geld terug-verandert.”
Wij zien hieruit en ook uit hetgeen voorafging, dat dus niet alle geld, niet elke Waar kapitaal is; dat deze dingen alleen dan tot kapitaal worden, wanneer zij een bepaalde beweging doormaken; wanneer zij dienen om een méér-produkt in het leven te roepen: méér-waarde geboren te doen worden. Deze beweging heeft ook op haren beurt, weder bepaalde historische voorwaarden.
Wat Mare ons hier ook heeft doen zien, dat is, dat het niet waar is, gelijk het in den gewonen akademisch-staathuishoudkundi-gen vorm luidt, dat opgehoopte arbeid en produktiemiddelen, kapitaal zijn tout court, maar dat dezen dan eerst tot kapitaal worden, als zij voldoen aan zekere voorwaarden van historische en van maatschappelijken aard, waaronder de voornaamste deze is: dat zij in beweging worden gezet, om méérwaarde voort te brengen.
Uit welken bron ontspringt nu deze méérwaarde? Men zou zoo oppervlakkig zeggen, doordien de een van zijn macht (slimheid, ervaring enz.), gebruik maakt om zijn tegenpartij te misleiden; overmacht van welken aard ook. Zulk eene verklaring, die op zich-zelf al zeer weinig bewijst, is bovendien economisch van niet de minste beteekenis, daar een ieder, gelijk wij gezien hebben, bij afwisseling kooper en verkooper is. Bovendien