Wij hebben nog melding te maken van een tweetal studieën van staathuishoudkundigen aard, welke beiden dateeren uit de periode der Brusselsche ballingschap van 1847. Het zijn Voordrachten, door Marx in openbare vergaderingen gehouden. Zijne groote kennis van economische toestanden en de proeven zijner critische gaven op dit gebied blijken reeds uit beiden.
De eene is getiteld „Over Loonarbeid en Kapitaal” en is gehouden in de „Deutsche Arbeiterverein.” aldaar. Zij is een begin, dat geheel en al tehuis behoort bij Marx’ critisch-econo-mie beschouwingen en behoeft dus hier niet opzichzelf te worden behandeld.
Het andere is de in 1847 in de „Demokratische Hese 11 schaft” te dier plaatse gehouden voordracht „Over Vrije-handel.”
Het was in het agitatietijdperk der graanrechtwetten in Engeland. Marx komt hierin tot deze conclusies: „wat beteekent onder den huidigen toestand der samenleving de vrije handel ? Niet anders, dan de vrijheid van het kapitaal..... „Zoolang gij de ver
houding van loonarbeid tot kapitaal laat voortbestaan, moge de ruil der waren, zich ook voortdurend voltrekken onder de gunstigste verhoudingen, zal er steeds een klasse wezen die uitbuit,
en eene die uitgebuit wordt......„Niettemin, gelooft niet Mijne
heeren, dat wanneer wij den vrijen handel critiseeren, wij dan vrienden zijn van beschermende rechten.” Integendeel! „Men kan het constitutionalisme bestrijden zonder een vriend van het absolutisme te wezen. Overigens zijn beschermende rechten slechts een middel, om in een land de groot-industrie op te voeden, d. w. z. haar van de wereldmarkt afhankelijk te maken en van het oogenblik af waarop men van de wereld-