— 191 —
— 191 —
elkander staan, benevens eene uiteenzetting van wat de communisten willen:
„De theoretische stellingen der communisten berusten geens-deels op ideën, op principes die door dezen of genen wereldverbeteraar zijn uitgedacht.
Zij zijn de algemeene uitdrukkingen van feitelijke verhoudingen, van een bestaanden klassenstrijd, eene, zich onder onze .
oogen afspelende historische beweging. De afschaffing van de / <f ' l tot nu toe bestaande eigendomsverhoudingen, is niet iets dat j ' * aan het communisme in het bijzonder eigen is. '
Alle eigendomsverhoudingen waren aan een gedurige historische wisseling, aan eene gestadige historische verandering onderworpen. De fransche revolutie bijv., schafte den feodalen eigendom, ten gunste van den burgerlijken af.
Wat het communisme karakteriseert, dat is niet de afschaffing van den eigendom in het algemeen, maar de afschaffing van den burgerlijken eigendom.
De moderne burgerlijke privaat-eigendom is echter de laatste en meest volkomene uitdrukking van de voortbrenging en de toeeigeriing der produkten, welke op klassetegenstellingen, op de uitbuiting van den een door den ander berusten.
In dezen zin kunnen de communisten hunne theorie in deze eene uitdrukking: „opheffing van het privaat-bezit” samenvatten.
Vervolgens weerlegt het „Manifest” alle tegenwerpingen, die er gemaakt zijn geworden tegen de doeleinden der communisten. In de eerste plaats, dat zij -den eigendom” willen afschaffen. Het antwoordt hierop: „dat de communisten niet den eigendom als zoodanig willen afschaffen, om die reden, dat zjj dat niet zou-den kunnen.^ Iets anders is het, dat zij den privaat-eigendom '
"Willen (llTënvervangen door de gemeenschappelijke. Die privateneigendom namelijk, welke zich beweegt in de tegenstelling, tusschen kapitaal en loonarbeid. Het kapitaal is geen persoonlijke maar eene maatschappelijke macht. Het is een produkt van gemeen-schappelijken arbeid en kan slechts door eene gemeenschappelijke werkzaamheid van vele leden, in laatste instantie van die van alle leden der gemeenschap, in beweging worden gezet. Wordt het in gemeenschappelijk, aan alle leden der samenleving toe-behoorend eigendom veranderd, dan verandert niet de persoonlijke eigendom in gemeenschappelijk, maar het maatschappelijk * karakter van den eigendom verandert, doordien dit zijn klasse- l~ karakter verliest.”
„In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om den opgehoopten arbeid te doen vermeerderen. In de