— 169 —
teit van de deeling van den arbeid, binnen het raam der samenleving ingrijpend werkt, des te meer ontwikkelt zich de arbeids-verdeeling binnen de werkplaats en des te meer is zij aan de autorireit van een enkele onderworpen. Daarom dus, staan de autoriteiten in de werkplaats en de autoriteit in de samenleving, met betrekking tot de arbeidsverdeling, tot elkander in eene omgekeerde verhouding.” ....
„Hoe is die werkplaats, die fabriek ontstaan? „Ten dien einde,” antwoordt Marx: „hebben wij te onderzoeken hoe de eigenlijke Manufaktuurindustrie zich ontwikkeld heeft.” „Ik bedoel hier,” zegt Marx, „die industrie, welke nog niet de moderne groot-industrie met hare machines is, die echter niet meer de industrie uit de middeneeuwen, noch zelfs huisindustrie meer is —
„Eene der eerste behoeften voor de vorming der Manufaktuurindustrie, was de akkumulatie van kapitalen, die vergemakkelijkt werd door de ontdekking van Amerika en door de invoer van edele metalen.
Het is genoegzaam bewezen, dat de vermeerdering van ruilmiddelen ten gevolge had, eenerzijds: de waardevermindering der loonen en grondrenten, anderzijds: de vermeerdering der industrieele winsten. Met andere woorden, met even zooveel als waarmede de klasse der grondbezitters en de klasse der arbeiders, de feodale heeren en het volk zonken, met even zooveel verhief zich de klasse van de kapitalisten, de bourgeoisie.
Er waren nog andere omstandigheden, die gelijktijdig tot ontwikkeling van de Manufaktuurindustrie bijdroegen. De vermeerdering van de op de markt gebrachte waren, zoodra toen eenmaal de verbinding met Oost-Indië, langs den zeeweg om de Kaap de Goede Hoop was ontdekt, verder het koloniale stelsel en de ontwikkeling van den zeehandel.
Een anderen kant welke in de geschiedenis van de Manufaktuurindustrie nog niet genoegzaam naar waarde is beoordeeld, is de afdanking van de talrijke gevolgschappen door de feodale Heeren, welker onderhoorigen landloopers werden, alvorens zij in de werkplaats kwamen. De schepping van de in de fabriek overgaande werkplaats, werd in de 15e en 16e eeuw, door een bijna universeel landloopersdom voorafgegaan. De werkplaats vond verder, een machtigen ruggesteun in de talrijke landlieden, die tengevolge van de verandering van akkers in weiden en tengevolge der vooruitgang in de landbouw, die minder arbeiders voor de bewerking van akkers noodig maakten, voortdurend uit den dienst ontslagen werden en gansché eeuwen achtereen, naar de steden stroomden.