149
Bauer c. s. hadden ons willen aantoonen, „dat alle groote akties in de geschiedenis tot nog toe, daarom van begin af een misgreep waren of wel succes hadden, naarmate de massa’s zich er voor opgewonden en er zich voor geïnteresseerd hadden, of omdat de idéé waarom het ging, van een soort was, dat zij zich met eene oppervlakkige opvatting moest vergenoegen en alzoo ook op hunnen bijval rekenen moest.” De geest wist, zoo gingen zij bij de uiteenzetting van hun standpunt verder, waarin hij zijne tegenstanders had te zoeken, namelijk in het zelfbedrog en de kemloosheid van de massa’s.
In zeker opzicht geleek dit standpunt op dat, waarvan de fransche Utopisten uitgegaan waren. Massabewegingen zooals de fransche Revolutie, waren oogenschijnlijk mislukt en op het allerplatste despotisme uitgeloopen. Elk vooruitgang van den geest bewees dus, steeds meer tegen de vooruitgang van de massa der menschheid in te gaan en haar in een steeds onmenschelijker situatie te brengen. Fourier en Owen traden dan ook in zekere mate op als aktieve geesten, tegenover de passieve massa.
De „Allgemeine Litteratuur Zeitung” het orgaan der Jong-Hegelianen van het slag van Bauer en Feuerbach, kantte zich dan ook sterk tegen de massabewegingen van destijds. In hare oogen kon de engelsche industrie, even zoo weinig genade vinden, als de fransche Revolutie. De beschaving van het Westen, was haar en hare medewerkers eigenlijk een soort gruwel.
Het was dus niet het minst in dat geschrift, dat Marx en Engels de geheimenissen van de „speculatieve construktie” ontsluieren moesten. Hierover zeiden zij het volgende:
„Wanneer ik mij uit de werkelijke appelen, peren, aardbeien en amandelen, de algemeene voorstelling „vrucht” vorm, wanneer ik verder ga en mij verbeeldt, dat mijne, uit de werkelijke vruchten getrokken abstrakte voorstelling „de vrucht” een buiten mij bestaand iets, ja het ware wezen der peren, der appels enz. is, dan verklaar ik — spekulatief uitgedrukt — de vrucht, voor de substantie der peren, der appelen, der amandelen enz. Ik zeg dan : de peer is een onwezelijke peer, de appel is een niet-wezenlijke appel. Het wezenlijke uit die dingen, is niet hun werkelijk en zinnelijk te aanschouwen bestaan, maar het door mij uit hen geabstraheerd en een hen ondergeschoven wezen, het wezen mijner voorstelling: „de vrucht.” Ik verklaar daarmede appels, peren, amandelen enz. voor niets, dan voor bestaansvormen, voor modi der vrucht. Mijn eindend, door de zinnen ondersteund verstand,