— 147 —
Intusschen ging Engels weder naar Barmen terug en moest Marx te Parijs blijven, daar men in Duitschland een bevel tot inhechtenisneming tegen hem h^d uitgevaardigd.
Marx werkte toen mede aan een blaadje de „ Vorivarts” genaamd, dat door een zekere Bornstein, met geld van den componist G. Meijerbeer was opgericht geworden. Voor het blad schreven ook: Heinrich Heine, die te Parijs een goed en gaarne gezien huisvriend der familie Marx is geweest, de dichter George Herwegh, Michael Bakounine, Moritz Hesz, Arnold Ruge e. a.
Maar het blaadje moest spoedig ophouden te bestaan. De Pruisische regeering had bij de fransche daarop aangedrongen en de laatste had toegegeven. Spoedig daarna werd ook aan Marx het het bevel gegeven, door de regeering van den heer Guizot, om Frankrijk en daarmede Parijs te verlaten en Marx, overal verjaagd, moest naar Brussel uitwijken. Aldaar trof hij in het voorjaar van 1845 wederom met Engels tezamen, die van verlangen brandde om met Marx van gedachten te wisselen, over zijn rijp geworden communistische beginselen. Intusschen had deze zijn eerste werk voltooid : „De positie der arbeidende klassen in Engeland.” getiteld, waarvan de voorrede nog in Barmen was geschreven. In deze „voorrede” duidt Engels het als doel van dat geschrift aan, de socialistische theorieën en de beoordeeling hunner juistheid, een vasten grondslag te geven en aan alle phantazieën daaromtrent een einde te maken. Een scheiding dus van het utopistisch Socialisme.
Engels liield het voor noodzakelijk, dat voornamelijk de duitsche theoretici, waarvan bijna niet een, anders dan door middel van de Feuerbachsche oplossing van de Hegelsche, speculatieve wijsbegeerte, tot het Communisme gekomen was, de werkelijke levensomstandigheden van het proletariaat zouden leeren kennen. In hunnen klassieken vorm, in hunne voltooieng nu, bestonden zuiver proletarische toestanden, in dien tijd alléén nog maar pas in Engeland, het land der groot-industrie. Daarom schreef Friederich Engels zijn boek dan ook over engelsche arbeiderstoestanden.
Toen beiden, Marx en Engels elkander te Brussel aantroffen, zetten zij zich aan den arbeid, om naar alle richtingen heen, hun nieuw gewonnen standpunt uiteen te zetten, ten opzichte van de Hegelsche philosophie, om gelijk zij het noemden, „voor goed met hun philosophisch geweten in ’t reine te komen.” Dat deden zij in een critiek op de Hegeliaansche en de na-Hegeliaansche philosophie; een boek van twee deelen dik. Dat boek is echter nooit gedrukt kunnen worden; de drukker weigerde ter elfder ure iets van Marx te drukken, gelijk er jaren na dien nog geen uitgever te vinden was in Duitschland. die iets van Marx wilde of durfde uitgeven