— 145
natuur, welke in den joodschen godsdienst wel-iswaar bestaat, maar slechts in de verbeelding bestaat.
In dezen zin verklaart Thomas Münzer het voor onverdragelijk: „dat alle creaturen tot eigendom gemaakt worden, de visschen in ’t water, de vogels in de lucht, het gewas op de aarde — ook die schepselen moeten vrij worden.”
Wat in de joodsche religie abstrakt opgesloten ligt, de verachting der theorie, der kunst, der geschiedenis, die van den men-;schen als doel, dat is het werkelijke bewuste standpunt, de
deugd van den geldmenseh......
„Het jodendom bereikte zijn hoogste punt, met de voltooieng van de burgerlijke maatschappij, maar de burgerlijke maatschappij voltooit zich eerst in de christelijke wereld. Slechts onder de heerschappij van het christendom, hetwelk alle nationale, natuurlijke, zedelijke, theoretische verhoudingen der menschen tot uitwendige maakte, kon de burgerlijke samenleving zich volkomen van het Staatsleven afzonderen, alle samenlevingsbanden der menschen verscheuren; het egöisme stellen in de plaats dezer banden ; de menschenwereld in een wereld van atomistische, vijandig tegenover elkander staande individuen, doen oplossen.
Het Christendom is uit het Jodendom ontsproten. Het heeft zich weder in het Jodendom opgelost.” .,...
„Het Christendom is de sublieme gedachte van het Jodendom, het Jodendom de ordinaire nuttigheidsaanwending van het Christendom. Maar deze nuttigheidsaanwending kon eerst tot eene algemeene worden, nadat het Christendom, als de voltooide religie, de zelfvervreemding van den mensch, van zich-zelf en van de natuur, theoretisch voleindigd h*id.... „Omdat het reële wezen der joden zich in de burgerlijke maatschappij algemeen verwezenlijkt, daarom kon de burgerlijke maatschappij den Joden niet van de onwezenlijkheid van hun religieus wezen, hetwelk juist slechts de ideale beschouwing van de praktische behoefte is. overtuigen. Alzoo, noch in den Pentateuch, noch in den Talmud, maar in de tegenwoordige samenleving vinden wij het wezen van de huidige Joden; niet als een abstract, maar als een hoogst empirisch wezen; niet slechts als de bekrompenheid der Joden, maar als de joodsche bekrompenheid der samenleving.
Zoodra het der maatschappij gelukt, het empirische wezen van het Jodendom, den schagger en zijne voorwaarden op te iheffen, is de Jood eene onmogelijkheid geworden, omdat dan zijn bewustzijn geen objekt meer zal hebben, dewijl de sub-jektieve basis van het Jodendom, de praktische behoefte, ver-
10