— 144 —
Zoeken wij het geheimzinnige van de joden, niet in hunne religie, maar zoeken wij het geheimzinnige van de religie, in de werkelijke joden.
Welke is de wereldlijke grond des Jodendoms? De praktische behoeften, het eigenbelang. Welke is de wereldlijke cultus der Joden? De schagger. Welke is zijn wereldlijken God? Het geld!
Welnu. De emancipatie van den schagger en van het geld, dus van het praktische, reële jodendom, dat beteekent de zelf-emancipatie van onzen tijd.
Eene organisatie der maatschappij, welke de voorwaarden van den schagger, dus de mogelijkheid om te schaggeren zou opheffen, zou den joden onmogelijk maken. Zijn religieus bewustzijn zou dan als een ijle mist zich oplossen, in den werkelijken levenslust der samenleving. Aan den anderen kant: wanneer de jood, dit zijn praktisch wezen als nietig beschouwt en aan zijne verheffing arbeidt, arbeidt hij boven zijne tegenwoordige ontwikkeling uit, aan de mensclielijke emancipatie in het algemeen en keert hij zich tegen de hoogste, praktische uitdrukking der menschelijke zelfvervreemding.
Wij erkennen dus in het Jodendom een algemeen aanwezig zijnd, anti-sociaal element, hetwelk door de historische ontwikkeling. — waaraan de Joden in deze slechte beteekenis ijverig medegewerkt hebben — op zijne tegenwoordige hoogte gedreven is geworden, op een hoogte, waarop het zich noodzakelijk oplossen moet.
De emancipatie der Joden in hare laatste instantie, zal de emancipatie der menschheid van het Jodendom zijn.”
„Het geld is de naijverige God van Israël, waarnaast geen anderen God bestaan kan. Het geld vernedert alle góden der menschen — en zet ze om in waren. Het geld is de algemeene, voor-zich-zelf geconstitueerde waarde aller dingen. Het heeft daarvandaan de gansche wereld, de menschenwereld benevens de natuur, van hunne eigenaardige waarde beroofd. Het geld is het, den mensch ontvreemde wezen van zijnen arbeid en van zijn bestaan. En dit vreemde wezen beheerscht hem en hij aanbidt het.
De god der Joden heeft zich verwereldlijkt; hij is tot een wereld-god geworden. De wissel is de wereldlijke god der Joden. Hun god slechts de illusoire wissel.
Die beschouwing, welke onder de heerschappij van het pri-vaat-eigendom en van het geld over de natuur, gewonnen werd, is de werkelijke verachting, de praktische ontwijding van de