— 182 —
nis der direkt aangrenzende en hen tegenovergestelde klasse van de bourgeoisie, tot hare voorwaarde.
Het ontbreekt evenwel elke bijzondere klasse in Duitschland, niet alleen aan de consekwentie, aan de scherpte, den moed en de roekeloosheid die er noodig zijn, om als negatieve representanten van de samenleving te kunnen worden bestempeld. Het ontbreekt evenzoo aan eiken stand, die breedte van ziel die zich met de volksziel, hetzij dan momenteel identificeeren kan; die genialiteit, welke de mateiieele macht, tot politieke macht begeestert; die revolutionaire koenheid, welke den tegenstanders het trotsche parool toeslingert: Ik ben niets en ik moet Alles zijn!
De hoofdinhoud van de duitsclxe moraal en eerlijkheid, niet alleen die der individuen, maar ook der klassen, is veeleer die bescheiden zelfzucht, die zijne bekrompenheid doet gelden en tegen zich zelve geldend laat maken. De verhouding tusscheu de verschillende spheren van de duitsche samenleving, is daarvandaan niet dramatisch, maar epiesch. Elke op zich begint zich te gevoelen en dit naast de andere met hunne bijzondere aanspraken, niet zoodra zij verdrukt worden, maar zoodra zonder hun toedoen, de tijdsomstandigheden een gezellige onderlaag scheppen, waarop zij wederzijdsch eenigendruk uitoefenen kunnen. Zeis het moreele zelfgevoel van de duitsche middelklasse, berust slechts op het bewustzijn, de algemeene vertegenwoordigster der klein-burgerlijke middelmatigheid van alle overige klassen te zijn. Het zijn daarvandaan niet alleen slechts de duitsche koningen, welke mal-a-propos op den troon komen, het is elke spheer van de burgerlijke samenleving, die haren nederlaag lijdt, nog vóór zij haren zege heeft kunnen vieren; hare eigene beperkingen ontwikkelt, alvorens zij de haar tegenoverstaande beperkingen overwonnen; haar kleinzielig wezen doet gelden, alvorens zij van eenig grootmoedig wezen heeft kunnen doen blijken. Zoodat zelfs de gelegenheid tot eene groote rol voor immer voorbij is, nog voordat zij voorhanden was; zoodat elke klasse, zoodra zij de strijd met de boven haar staande klasse begint, reeds in de strijd met de onder haar staande gewikkeld is. Daarvandaan bevindt liet vorstendom zich in strijd met het koningschap; de bureaukratie in een strijd tegen den adel; de bourgeoisie in strijd tegen hen allen, terwijl het proletariaat reeds begint, zich in de strijd met de bourgeoisie te wikkelen. De middelklasse waagt het nauwelijks, van haar standpunt uit de gedachte harer emancipatie te for-muleeren of reeds verklaart de ontwikkeling der sociale toestanden, zooals de vooruitgang der politieke theorie, dit stand-