— 131 —
breken kunnen, zonder de algcmeene kluisters van het politieke oogenblik af te werpen.”
„Niet de radikale revolutie is een utopischen droom voor Duitseh-land, niet de algemeen menschelijke emancipatie is dit, maar veeleer de gedeeltelijke, de slechts-politieke Revolutie; die Revolutie welke de pijlers waarop het huis gebouwd is, laat staan. Wgar-op toch, berust eene gedeeltelijke, een slechts-politieke Revolutie? Hieróp, dat een deel der burgerlijke samenleving zich emancipeert en tot algemeene heerschappij komt; hierop, dat eene bepaalde klasse van hare bijzondere situatie uit, de algemeene emancipatie der samenleving onderneemt. Deze klasse bevrijdt de gansche samenleving, maar slechts op die voorwaarde, dat de gansche samenleving zich in de situatie dezer klasse bevindt, alzoo bijvoorbeeld, geld en beschaving, bezitten of naar believen, verwelven kan.
Geen klasse van de burgerlijke maatschappij kan deze rol spelen, zonder een moment van het enthousiasme in zich en in de massa te voorschijn te roepen; een moment waarin zij met de samenleving in het algemeen zich verbroedert en met haar ineenvloeit; zich met haar verwisselt en als haar algemeene representant gevoeld en erkend wordt; een moment waarin hare aanspraken en rechten, in waarheid de rechten en de aanspraken der samenleving zelve zijn, waarin zij werkelijk het sociale hoofd en het sociale hart is. Slechts in naam van het algemeene recht van de samenleving, kan eene bijzondere klasse de algemeene heerschappij voor zich vindiceeren. Tot bestorming van deze emancipatorische positie en daarmede tot politieke uitbuiting van alle spheren der samenleving in het belang der eigene spheer, zijn revolutionaire energie en geestelijk zelfbewustzijn, alléén niet toereikend. Opdat de Revolutie van een volk en de emancipatie van eene bijzondere klasse der burgerlijke samenleving tezamen vallen, opdat eene stand, als de stand der gansche samenleving gelden kan, daartoe moeten omgekeerd, alle gebreken der samenleving in eene andere klasse geconcentreerd zijn; daartoe moet eene bepaalde stand, de stand van de algemeene aanstoot, de incorporatie van de algemeene beperkingen zijn, daartoe moet eene bijzondere, sociale spheer, als de’notoire misdaad van de gansche sociëteit gelden kunnen, zoodat de be vrij ding van deze spheer, als de algemeene zelfbevrijding zich voordoet. Opdat de stand par exellence, die stand der bevrijding zal zijn, daartoe moet omgekeerd, eene andere stand, de aangewezen stand der onderdrukking zijn. De negatief-algemeene beteekenis van den franschen adel en den franschen clerus, had de positief-algemeene beteeke-