— 108
Hiermede nu was iets bereikt, dat men eene overwinning kon noemen op het engelsch-fransche Materialisme. De dialek-tische beweging in de natuur zelf in te voeren en haar aan te nemen, is eerst mogelijk geworden, nadat de natuurwetenschappen die geweldige vooruitgang hadden gemaakt, gelijk dat het eerst in de tweede helft van de 19e eeuw het geval is geweest. Hier heeft de door Kant gegeven stoot, zijne afsluiting het eerst gevonden in de theorie van Darwin, waardoor de gansche organische natuur, planten en dieren en daarmede ook den mensch, als het voortbrengsel van een ontwikkeling wordt opgevat, die zich, in millioenen na millioenen jaren voortgezet heeft.
Hegel evenwel, kwam in dit opzicht niet boven de meeningen van de fransche Materialisten uit, de perken van de ontoereikende natuurkennis lieten dat ook destijds niet toe. Hij deelde nog de meening van de fransche Materialisten, dat de natuur een, zich in gelijke kringloopen bewegend, zich steeds gelijkblijvend geheel met eeuwige wereldlichamen, met onveranderlijke vormen van organische wezens was. Maar hij doorbrak die beschouwingswijze toch, voor zoover zij namelijk, door de engelsche Materialisten op de geschiedenis werd overgedragen. Hij vatte de geschiedenis van de menschheid op, als een gestadig in beweging zijnd, aan verandering en omschepping onderworpen, van lager naar hooger opstijgend proces en hij beproefde door geweldigen geestesarbeid, in de verschillende vakken van de historische wetenschap, de inwendige tezamenhang, de voortdurende phazenloop van dit proces, door alle schijnbare dwaalwegen en toevalligheden heen, te vervolgen. Dewijl hij de dingen als afspiegelingen van de begrippen opvatte, kwam hij wel-is-waar tot al te willekeurige geschiedenisconstrukties, maar daar halstamge dingen als historische feiten dit zijn, zich niet zoo gemakkelijk onder het juk der begrippen dwingen laten, kwam hij toch ook tot geniale blikken, op de tezamenhang van de geschiedenis der menschheid.
* %
*
Kant’s grondgedachte van alle moraal: „Handel zóó dat gij de menschheid, zoowel in uw persoon, als in de persoon van elk ander, tegelijk als doel en niet alleen maar als middel gebruikt,” kon ontstaan in een land, waarin de burgerlijke klasse weinig en de proletarische klasse, nog in het geheel niet ontwikkeld was.
En Fichte liet erop volgen, dat geen mensch andere krachten