— 106 —
knoopend aan David Hume, het kenvermogen van den mensch onderzocht en door de critiek van de zuivere rede, de gansche ervaring, tezamen met alle historische en exacte wetenschappen omkeerde, door de eenvoudige stelling dat onze begrippen zich niet naar de voorwerpen richten, maar de voorwerpen naar onze begrippen ; dat wij de dingen buiten ons niet zien, zooals zij zijn, maar zooals zij aan onze onvolkomen zinnen zich voordoen ; dat de gansclië verschijningswereld tot op de zinnelijke aanschouwing van / ruimte en tijd, voor de menschen, alleen slechts in de men-/ schelijke voorstelling bestaat, terwijl zich achter haar het absolute wezen van de dingen, het ding-aan-zich verbergt, in een ondoordringbaar duister. Aan de eëne zijde waren hiermede Denken en Zijn verzoend, maar aan de andere zijde, gingen zij daarmede zooveel te verder, weder uit elkander. Kant loste het wereldraadsel niet óp, hij verklaarde het voor onoplosbaar.. ïn de dingen zelf kunnen geen tegenspraken bestaan, want alles wat een tegen- spraak bevat, is onmogelijk, daarentegen verwikkelt ons het l denken in onvermijdelijke tegenspraken. Dit was de grondslag ) de beroemde Antimonieën van Kant, zooals daar zijn: begrensd-i heid en onbegrensdheid van de wereld, deelbaarheid en ondeelbaarheid van de materie, vrijheid en noodwendigheid.
*
Brak nu Kant de objektieve wereld geheel enalaf,terwrijlhij haar bestaan in de werkzaamheid van het menschelijk bewustzijn oploste, Fichte bouwrde haar, tegelijkertijd op Kant’s theorieën voortbouwend en hen omscheppend, weder uit het menschelijk bewustzijn op. Fichte was met de natuurwetenschappen van nabij, niet bekenTT Het Ik, d. w. z. de mensch, niet als individu, maar als soort, was voor hem het werkelijke „Ding-aan-zich”, het menschelijk bewustzijn niet de spiegel, maar de schepper van de objektieve wereld, welker bestaan zich niet uit de zuivere denkvormen laat verklaren, maar welker bestaansvormen, door het zuivere denken voortgebracht geworden zijn. Uit hen leidde Fichte, ruimte en tijd, kwantiteit en kwaliteit, mogelijkheid, werkelijkheid en noodzakelijkheid af. Het denken is een zelfstandig proces, dat zich met noodwendigheid voltrekt. „Met elke stelling is zijne tegenstelling gegeven, en in de voortdurende overwinning van deze gestadige tegenspraken, door eene hoogere eenheid, beweegt de idee zich vooruit.” !
Hiermede nam Johan Gottlieb Fichte de oud-Grieksche, dia-lektische-philosophische methode weder op. Deed hij nu echter