HOOFDSTUK I.
De ontwikkeling der philosophie.
De critiek op de physikalisch-materialistische en idealistische philosophie van Kant, Fichte en Hegel, is ten allen tijde Marx’ sterkste wapen geweest. Hij is daardoor gekomen, tot zijne levens- en wereldbeschouwing en als resultaat daarvan, tot de grondlegging van de sociaal-demokratie als wetenschappelijk stelsel.
Marx volgde hierbij — gelijk in zijn gansche werk — de induktieve methode, die vanaf Bacon van Verulam en Descartes, tot de resultaten der moderne natuurwetenschappen heeft geleid. Hij paste haar toe op de geschiedenis en ook op de economie.
Deze critiek nu moest leiden, tot eene vereeniging van de materialistische levensbeschouwing met de philosophie van Kant, Fichte en Hegel; — welke vereeniging tot het historisch materialisme geleid heeft, en van d&éiruit, tot eene wetenschappelijke grondlegging van het Socialisme heeft kunnen leiden.
Deze vereeniging geschiedde niet, door eene bloote samenvoeging van beiderlei wereld- en levensbeschouwingen, maar door de critiek daarop uitgeoefend. Critiek van een zoodanigen aard, dat het mogelijk was, het met de moderne ontwikkeling der maatschappij overeenkomende te behouden voor eene voort-ontwikkeling, en eene verwerping, van wat in het een, noch in het andere stelsel, houdbaar bleek te zijn.
Uit den smeltkroes van deze critiek, die Marx met behulp van het machtige wapen der dialektiek — de groote philosopliische denkvrucht, waaraan den naam van Hegel voor altijd is verbon-
{t-f/,£ si > ; A tjf' u